Dikwijls wordt nog de opmerking gehoord, waarom eigenlijk
de studie te Wageningen en niet te Delft is gevestigd: «Een
opleiding toch die voor een groot deel mathematisch en technisch
is kan toch nergens beter tot haar recht komen, dan aan de
Technische Hoogeschool.»
Welke motieven allen geleid hebben tot de plaats, waar thans
gestudeerd wordt, is mij niet bekend; misschien hebben wel toe
vallige of soms persoonlijke omstandigheden daarop ingewerkt;
wordt evenwel de kwestie zakelijk bekeken, dan zijn in beide
plaatsen vóór- en nadeelen. Zeker is, dat de mathematisch-geo-
detische afdeeling in Delft zeer goed tot haar recht zou komen;
wanneer daar de wiskunde-colleges gevolgd worden, welke voor
geschreven zijn voor de Civiel-ingenieurs, dan kan men daarin
een goede waarborg vinden voor de grondige behandeling dezer
materie. De juridische afdeeling kon daar op dezelfde manier
worden ingesteld als in Wageningen. Alleen voor de cultuur
techniek zouden misschien moeilijkheden rijzen, die evenwel m.i.
niet onoverkomelijk waren. Wanneer men de vakken Agrogeologie.
Houtteelt en Boschrenterekening liet varen, waarvan de kennis
voor een Landmeter niet absoluut noodig is, dan zouden de hoofd
vakken, die ook in Delft gedoceerd worden, even goed tot hun
recht komen als aan de Landbouwhoogeschool. Alleen voor Akker
en Weidebouw en Ontginning zou een apart college moeten worden
ingesteld, wat trouwens in Wageningen grootendeels ook reeds
het geval is.
Onoverkomelijk lijken mij de bezwaren, die tegen een over
plaatsing naar Delft zouden rijzen, dus geenszins. Daar de examens
hier aan 't eind van elk studiejaar worden afgenomen, zou het
misschien mogelijk zijn na de eerste drie jaren een praktijktijd
van een maand of zeven in te schakelen, zoodat de totaalstudie
dan tot vier jaren werd beperkt. Het laatste half jaartje kon dan
uitsluitend aan de hoofdvakken worden besteed, wat de vorming
voor het ambt zeer ten goede zou komen.
Daar bovendien in Delft een ruim geodesiegebouw staat, wat
in Wageningen wordt gemist en misschien op andere manier ook
nog bezuinigingen konden worden aangebracht door vermijding
van dubbel personeel, is zeer zeker deze kwestie de moeite van
ernstig overdenken waard.
In 't bovenstaande is alleen gesproken over de studie voor de
79