83
tot een resultaat te komen. (Zooals trouwens op K. en L. ver
gaderingen gewoonte is.) Maar daarna niets meer. Een enkele
collega durfde nog wel eens op een vergadering te vragen, of
K. en L. zich nog zoo iets als een actie voor verbetering van
het Kadastér herinnerde. Een toestemmend knikje van de zijde
der Bestuurstafelde actie voor een beter Kadaster was
weer voor een jaar van de baan. Zelfs heeft een Afdeeling nog
eens den moed gehad een vergadering te laten uitsprekende
wenschelijkheid van het voeren van een actie ten einde te komen
tot invoering van de Wet op de Grensregeling. Dit is, meen ik,
twee jaar geleden, maar de tijd is waarschijnlijk nog niet geschikt,
en de omstandigheden zijn zeker nog niet van dien aard dat men
van een Minister van Financiën kan verwachten, dat hij zal zeggen:
«De Heeren wenschen invoering van de Wet op de Grensregeling?
Waar kan ik het Wetontwerp vinden, dan zal ik mijn uiterste
best doen, om het zoo spoedig mogelijk afgekondigd te krijgen.»
Zou, toen de Heer Boer zijn actie begon, de tijd wel geschikt
zijn geweest? Ik denk, dat ook in dien tijd collega's bestaan
zullen hebben, die hem een dergelijke actie zullen hebben afge
raden, maar Boer, die alleen zag het groote belang van de zaak
wist ze te bekeeren en zal geantwoord hebben; «dan moeten we
den tijd maar voor onze zaak geschikt maken.*
Waarom moeten wij altijd maar wachten? Denkt K. en L. nu
werkelijk, dat er ooit een Minister zal komen, die vragen zal of
hij a. u. b. eens iets voor verbetering van het Kadaster mag doen?
Neen, willen wij op dit gebied iets bereiken, dan moet er voor
gestreden wordenDesnoods nog 40 jaar, maar indien K. en L.
doet als tot heden, zal heel gauw ook Boer's actie vergeten zijn
en kunnen we nog 100 jaar voortsukkelen met een Kadaster,
waarvan we allen overtuigd zijn, dat het aan geen moderne eischen
voldoet, maar waarvoor we te lamlendig zijn iets beters in de
plaats te stellen.
Het is zelfs nog betrekkelijk kort geleden, dat ik door een
zeer gezien lid van K. en L. de meening hoorde verkondigen,
dat we nu maar eens op moesten houden over dergelijke utopiëen
te denken en de juridische zijde van ons vak maar eens wat op
de achtergrond schuiven.
Dit nu doet K. en L. blijkbaar en toch is ze hiermee op een
zeer gevaarlijk pad, want indien we deze verbetering van het