94
woordelijk districtshoofd plus één teekenaar. Het spreekt vanzelf,
dat als districtshoofd gekozen moet worden een landmeter die
zijn «stage»-jaren achter den rug heeft.
Daarna formeert men de districten Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag. Deze make men zoo groot, dat daarin werkzaam
kunnen zijn:
i landmeter-districtshoofd,
i toegevoegde jonge landmeter (wanneer deze later zelfstandig
kan worden, wordt hij vervangen door een nieuwe jonge land
meter),
i a 2 veldassistenten,
3 teekenaars.
Vervolgens onderzoekt men, in welke plaatsen nog meer een
district te formeeren is, waarin plaats is voor een veldassistent
en stelt daarna den omvang dezer districten vast; de bezetting
hiervan zal dan moeten zijn:
i landmeter-districtshoofd,
i veldassistent,
i a 2 teekenaars.
Tenslotte kan dan worden nagegaan, hoeveel landelijke districten
er nog in totaal gevormd moeten worden met i landmeter
districtshoofd plus i teekenaar.
Voor den dienst in deze districten zullen misschien ook land
meters aangewezen moeten worden met nog geen 5 dienstjaren
(of welk aantal «stage»-jaren genomen wordt). Deze jonge land
meters worden voorloopig toegevoegd aan een oudere collega;
na hun stage-jaren gediend te hebben worden zij aan het hoofd
van een district geplaatst, tenzij de betrokken chefs (districts
landmeter en Ingenieur-Verificateur) een verklaring afgeven dat
zij daartoe niet geschikt zijn.
Het buitengewone werk kan door den Ingenieur-Verificateur
worden opgedragen aan een landmeter, die geassisteerd kan
worden door onder hem gestelde jonge landmeters, veldassistenten
en teekenaars, al naar gelang van den omvang van het werk.
Bij zeer groote werken, bijv. hermeting van geheele gemeenten,
zouden o. i. ook oudere landmeters toegevoegd kunnen worden,
daar voor zulk werk centrale leiding noodzakelijk is.