juridieke grondslagen en organisatie". Discussie ontspon
zich ten opzichte van deze memorie vooral naar aanleiding van
het door den Heer Boer onder n°. 5 gestelde hoofdbeginsel:
„De geschillen moeten berecht worden langs administra
tieven weg, onder uitsluiting van den burgerlij ken rechter."
De Heer Boer achtte dit wenschelijk, omdat berechting door
den burgerlijken rechter aanleiding zou kunnen geven tot lang
durige pleidooien, waardoor de afwikkeling der ruilverkaveling
zou worden vertraagd en de kosten ervan verhoogd, terwijl de
meerderheid der Commissie zich geen ruilverkaveling kon denken
zonder onteigening.
De door deze Commissie bereikte resultaten zijn neergelegd in
haar „Rapport (N°. 398) omtrent Ruilverkaveling met Ont
werp van Wet en Memorie van Toelichting". Dit Ontwerp
werd in 1910 aan de Regeering aangeboden, die het in handen
stelde van eene Commissie, die een jaar later als hare meening
te kennen gaf, dat het beter was eerst propaganda voor de ruil
verkaveling te maken, waartoe de Nederlandsche Heidemaatschappij
door regeeringssubsidie in staat werd gesteld. Onze huidige Wet
op de Ruilverkaveling kwam eerst tot stand in 1924.
Immer streefde de Heer Boer naar vereenvoudiging van den
dienst en vermijding van weinig vruchtdragenden arbeid. Van dit
standpunt uit moet ook worden beschouwd zijn onderzoek be
treffende: „De kosten van den bijhoudingsdienst van den
kadastralen belastinggrondslag der gebouwde eigen
dommen Met cijfers toonde hij aan, dat de accressen der
grondbelasting en de daarvoor gemaakte kosten elkaar ongeveer
dekken, zoodat gedurende 10 jaren bijna 12 millioen door de be
lastingplichtigen aan belasting in hoofdsom was opgebracht, waarvan
weinig of niets in de schatkist kwam. (Zie Tijdschv. voor Kad.
en Landmeetkunde, Jaarg. XXXV (1919), blz. 59).
Op de deugdelijkheid der te gebruiken materialen werd angst
vallig door hem gelet, zoodat zoowel de verschillende papiersoorten,
als de zwarte en gekleurde inkten aan een grondig onderzoek
werden onderworpen.
Terloops zij hier nog herinnerd aan zijn geschrift: „de Ramp
van Heikamp terwijl de Heer Boer, volgens mededeeling van
den Heer Bakker, in den laatsten tijd nog van plan moet zijn
IOI