gevonden waarden A x en A y in de foutenvergelijkingen (i) vindt men de waarden v. Het zal nu den veel met formulier 4 werkenden lezer zijn op gevallen, dat over het algemeen de richtingen naar de gegeven punten, die het dichtstbij liggen, de kleinste v's opleveren. Deze richtingen n.l. hebben in vergelijking tot de andere, zulke groote waarden a en b, dat de ligging van het nieuw bepaalde punt er voor een groot deel door beheerscht wordt. Is dit nu juist? Voor de beantwoording van deze vraag, moeten we ons er rekenschap van geven, met welke instrumenten we meten, hoever de gegeven punten van het te bepalen punt verwijderd zijn en met welke nauwkeurigheid de gegeven punten zijn bepaald. Stellen we ons voor, dat met een theodoliet met minder nauw keurige afleesinrichting gericht wordt op een toren op 6 km af stand. Nemen we bovendien aan, dat de nauwkeurigheid, waarmee deze toren is bepaald in een richting loodrecht op die, waarin wij waarnemen, 3 cm bedraagt, dan vertegenwoordigt deze 3 cm een waarde van 3CC. Met het minder nauwkeurige hoekmeet- instrument zal de middelbare fout waarmee we meten veel grooter zijn, zoodat dus de fout in de ligging van het gegeven punt hierbij buiten beschouwing kan blijven. Zelfs kunnen de waar nemingen voor deze verre richtingen zoo onnauwkeurig worden, dat de afwijkingen vallen ver buiten de grenzen, waarbinnen de gegeven toren is bepaald, en men daarom blij is ook nog een enkelen dichtbij gelegen toren ter beschikking te hebben, tot welken de afstand in betere verhouding staat tot de afleesmo- gelijkheid van onzen theodoliet. In zulke gevallen ligt het natuurlijk voor de hand, onze minder nauwkeurige waarnemingen geweld aan te doen en ze zoo goed mogelijk te passen in het verband der Rijksdriehoeksmeting. De grootere a en b van deze dichtbije richting zullen het punt vaster koppelen aan het gegeven punt, en het daardoor ook beter doen liggen. Hoe staat het nu echter met de richtingen, gemeten met zeer nauwkeurige theodolieten naar punten op korten afstand? Ver onderstellen we weer dezelfde onnauwkeurigheid in het gegeven punt (3 cm), dan vertegenwoordigt deze waarde op bijv. 600 m reeds een hoekwaarde van 3o0C, die ver ligt boven de middelbare fout in onze eigen waarnemingen, zoodat het in dit geval onjuist 104

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1933 | | pagina 108