ii4
onmiddellijk verpacht. De kavels zijn dan ook zeer onregelmatig en variëeren
in oppervlakte van it 1 tot 10 ha.
Tijdens de hermeting was een gedeelte van 100 ha nog niet ontgonnen,
terwijl de rest reeds als bouw- en weiland in gebruik genomen was. In het
najaar 1931 is genoemd gedeelte ook grootendeels ontgonnen en verkaveld en
thans is men met het laatste gedeelte bezig. De totale oppervlakte van den
polder bedraagt 972 ha.
Reeds bij de eerste bezoeken aan het terrein leek het zeer geschikt om met
behulp van fotogrammetrie in kaart gebracht te worden, voornamelijk om de
volgende redenen:
le. de kavelgrenzen werden gevormd door nieuw gegraven slooten, welke
op de foto's hoogstwaarschijnlijk duidelijk uit zouden komen;
2e. de reeds genoemde kreken waren zeer grillig van vorm en zouden, indien
zij door detailmeting opgenomen moesten worden, zeer veel tijd vergen, terwijl
de oevers ervan op net terrein op geen meter na nauwkeurig te bepalen waren;
3e. er waren geen onzichtbare grenzen;
4e. er was geen bebouwing en
5e. misschien wel de voornaamste reden, er waren zoo goed als geen eigen-
domsgrenzen, daar de polder bijna geheel één eigendom was. Bleek het dus, dat
de onnauwkeurigheid te groot zou zijn, dan betrof het toch alleen maar cultuur
grenzen.
Na een bezoek aan het terrein door den toenmaligen Chef der Afdeeling
Kadaster, den Ingenieur-Verificateur te Breda, het Lid der Triangulatie-Commissie,
nu wijlen H. F. VAN RIEL en den ondergeteekende, werd dan ook besloten de
fotogrammetrie toe te passen, waarvoor het Departement van Defensie welwil
lende medewerking toezegde.
Allereerst werden nu om en bij den polder 10 driehoekspunten bepaald, wat
op zich zelf reeds een vrij moeilijk werk was, daar men, of wel door de dichte
begroeiing in het Noorden, of wel door de groote afstanden in het Oosten,
slechts met de grootste moeite aansluitingspunten kon ontdekken. Daarna werden
alleen langs de wegen en de dijken veelhoekspunten bepaald, in het geheel 103
stuks. Bij een gewone hermeting had dit aantal minstens driemaal zoo groot
moeten zijn, zoodat dit een belangrijke besparing was. Toen de veelhoekspunten
bepaald waren, kwam de vraag naar voren of de z.g. pas- of fotopunten vóór
of na het nemen der foto's op het terrein bepaald moesten worden. Er moest
rekening mede worden gehouden, dat op iedere foto minstens 4 punten in
coördinaten bekend zouden zijn voor de onthoeking. Het is natuurlijk verreweg
het gemakkelijkst en het minst tijdroovend om op de foto 4 punten uit te
zoeken, die op het terrein nauwkeurig terug te vinden zijn, en ze daarna door
meting te gaan bepalen. Het terrein in den Biesboschpolder bleek echter zoo
weinig markante punten te bezitten, dat besloten werd vóór het fotografeeren
de fotopunten op het terrein uit te zetten en waarneembaar te maken. Het bleek
het goedkoopst om op regelmatige afstanden (immers men weet niet van te voren
welk gedeelte op elke foto zal voorkomen) teekens aan te brengen, bestaande uit
2 loodrecht op elkaar staande greppeltjes en deze met witkalk te vullen. De
armen van zoo'n kenmerk moesten 2 m lang en 40 cm breed zijn om duidelijk