it?
Waren, vertoonden andere afwijkingen. Hier lagen n.l. de perceelgrenzen goed
ten opzichte van elkaar, doch het bleek, dat zoo n gedeelte in zijn geheel ver
schoven was ten opzichte van de veelhoekspunten.
Dit laatste is natuurlijk een gevolg van het schuiven en draaien om de calque
op het plan te brengen, wanneer de gecopieerde en gekaarteerde fotopunten
niet in overeenstemming waren.
4e. De gedeelten, waarvan de foto's niet scherp en minder goed onthoekt
waren, vertoonden combinatie's van beide soort afwijkingen.
Toch vallen, over het algemeen genomen, de kaarten erg mee, en bedragen
de afwijkingen in het allerslechtste gedeelte, waar zoowel de onthoeking als
de scherpte van de foto s het vervaardigen van de kaart het allermeest bemoeilijkt
hadden, ten hoogste 1.50 m, waarbij echter vermeld dient te worden, dat deze
groote afwijkingen slechts tweemaal in het geheel geconstateerd en inmiddels
op de kaart verbeterd zijn. Bedenkt men verder, dat de perceelen in dit slechte
gedeelte een oppervlakte hebben van 3 tot 6 ha, dan is de afwijking percents
gewijze nog niet zoo heel groot.
Bovendien werden nog afwijkingen ontdekt op plaatsen, waar een „goede"
en een „slechte foto of twee „slechte foto s aan elkaar grensden, doch deze
verschillen bleven alle beneden 1 m.
Natuurlijk werd van ieder plan maar een gedeelte gecontroleerd, zoodat het
mogelijk is, dat zich grootere verschillen voor zullen doen bij latere metingen,
maar dan heeft men nog altijd de onthoekte foto's om de verschillen op te
sporen. In dit opzicht staan de plans dus boven de oude minuutplans (waarvan
het veldwerk ontbreekt), al heeft men dan ook geen cijfers en moeten daarom
de foto's als veldwerk (zonder cijfers) bewaard blijven.
Behalve bij het opmeten der buitengrenzen en der eigendomsgrenzen zijn slechts
meetgetallen aangeteekend bij de snijdingen van de perceelgrenzen of van haar
verlengden met de veelhoekszijden. Bij het meten dezer laatsten zijn n.l. alle
perceelgrenzen aangeteekend.
Vermelding dient nog de wijze, waarop de buitengrens van het hermeten
gedeelte, tevens eigendomsgrens van den polder, in kaart is gebracht. Aan de
landzijde van den polder werd zij gevormd door de grens van den naastgelegen
polder en leverde de opmeting en kaarteering geen moeilijkheden op, maar aan
de rivierzijde lag de bewuste grens in het z.g. rietgors op een afstand van
20 a 30 m buiten den dijk. Dit rietgors was zoo goed als onbegaanbaar,
daar men dikwijls een opgeslibde laag van 1 m dikte aantrof. Bovendien was
de grens onzichtbaar en werd gevormd door kadastrale grenzen, meestal nog
afkomstig van het minuutplan. Op enkele plaatsen, waar een gedeeltelijk perceel
was gekocht, werd zij natuurlijk aangewezen en opgemeten, doch op de overige
plaatsen had eigenlijk een delimitatie plaats moeten hebben. Hiertoe waren
partijen echter niet bereid en bovendien stelden zij geen prijs op afpaling van
deze grens.
Met behulp van minuutplan en veldwerk is de buitengrens toen op de foto's
gebracht, waarbij de foto de rol van het terrein vervulde, waarop met passer
en schaal gemeten werd. Behalve het vervallen der terreinshindernissen, leverde