tegelijk twee volledige beelden van de voorwerpruimte, die over
elkaar geschoven zijn. Het op deze wijze verkregen dubbelbeeld
komt geheel overeen met het beeld, dat we van de ruimte krijgen
als we scheel kijken.
Stralen uit een bepaalde richting komend, vormen op dezelfde
plaats een beeld, als de stralen die ten opzichte van de eerste
richting over een hoek e gedraaid zijn. Punten die in het beeld
samenvallen zijn dus van het prisma uit te zien onder een hoek s.
Als nu een van deze punten de index van een verdeeling is,
dan is het andere punt het andere einde van het door den
parallaktischen hoek e van deze verdeeling afgesneden stuk. De
aflezing, die we vinden, waar de indexstreep met een punt van
de verdeeling samenvalt, geeft dus de lengte h van het afgesneden
stuk aan.
Een van de groote voordeelen dezer methode is, dat verdeeling
en index in hetzelfde vlak liggen en dus gelijktijdig scherp
worden.
De parallax, die bij den draden-afstandsmeter de grootste fouten
bron was, is hiermede uitgeschakeld.
Ten einde de lengte van h nauwkeurig af te kunnen lezen, zijn
vele verdeelingen ontworpen. Wel bekend is de door ons gebruikte
velden-millimeterbaak van Prof. Dieperink. (Zie dit tijdschrift,
jaargang 1929, blz. 197. Een iets andere uitvoering is afgebeeld
in fig. 10.) Op deze baak zijn drie groepen van vijf strepen aan
gebracht. Het gemiddelde van de tweede groep geeft de lengte h.
De h van de eerste en derde groep wordt gevonden door de
gemiddelden respectievelijk met 10,000 en 20,000 te ver
meerderen.
De verkregen h moet met behulp van voor iedere groep te
bepalen vermenigvuldigingsconstante A en optelconstante B worden
herleid tot den indirect gemeten afstand L.
L Ah+ B.
Een beeld, zooals dit door den kijker wordt gezien, vindt U
in fig. 1 en 2.
Met de hierboven beschreven installatie zou dus begonnen
worden.
Ten einde de practische bruikbaarheid van de noniusbaak van
140