'47 elkaar grijpen. Als we langs den nonius glijden tot in de na bijheid van coïncideerende deelstrepen, dan zien we daar een wit puntje verschijnen, dat bij coïncidentie het helderst wordt. Dit hulpmiddel om 'nauwkeuriger de coïncidentie te bepalen, voldoet goed; men heeft meer houvast dan indien nonius en verdeeling elkaar slechts raken. De totale lengte der baak bedraagt 1,60 m. Van 2757 m is de nul-nonius te gebruiken. Van 57105 m kan zoowel de nul- als de -f- 30-nonius worden gebruikt; van 104 tot 134 de -f- 30-nonius. Voor we met deze baak eenige metingen gaan uitvoeren, moet de theoretische vraag beantwoord worden, of het voor nauw keurige metingen verantwoord is, bij dubbelbeeld-tachymetrie van het nonius-principe gebruik te maken. We zijn er van uitgegaan, dat de parallaktische hoek, die ge vormd wordt door het prisma, constant is. Dit is echter niet het geval; het is bekend, dat de afwijking, door het prisma veroor zaakt, verandert met den invalshoek. (Hiervan wordt b.v. door Fennel gebruikt gemaakt, om een vermenigvuldig-constante, die kleiner dan 100 is, precies 100 te maken; het prisma wordt daartoe iets gedraaid.). Stralen, uitgaande van het begin en van het einde van een nonius, vallen onder verschillende hoeken op het prisma. Voor begin en einde geldt dus een verschillende parallaktische hoek. Het beeld van de noniën wordt dus ook niet evenredig. Indien een niet-evenredig beeld van den nonius samenvalt met een even redig beeld van de verdeeling, moet er een fout komen in de aflezing. Aan dit bezwaar is tegemoet te komen door het aflees- punt steeds op precies dezelfde plaats van het gezichtsveld te kiezen. Door de draaiing, die daartoe aan den kijker moet worden gegeven, wordt het prisma zóó geplaatst, dat steeds van denzelfden invalshoek wordt gebruik gemaakt. In de practijk zal het echter niet wenschelijk zijn om, al af lezende, voortdurend aan de stelschroef te draaien. Men moet niet al te gebonden zijn aan de plaats waar men afleest. Ook deze voorwaarde is te vervullen. Uit een berekening blijkt, dat in de omgeving van de minimum-afwijking, die door het prisma veroorzaakt wordt, de toename van s zoo gering is, dat de fout in de lengte, die daarvan het gevolg zou zijn, niet

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1933 | | pagina 157