2e. Afleesfouten kunnen altijd achterhaald worden zonder dat men de meting over heeft te doen. 3e. De aflezing wordt bevrijd van de z.g. persoonlijke fout. Het objectief van het fototoestel is voor dit doel als foutloos te beschouwen, en het wordt niet vermoeid. 4e. Het is mij gebleken, dat bij tamelijk veel ondulatie de aflezing op de foto nog goed mogelijk was, waar het oog dit reeds lang had opgegeven. Ik las foto's op 100 m genomen nog goed af, waar ik met het bloote oog niet verder dan 50 m kon meten. 5e. Niet gering is het voordeel, dat de oogen gespaard blijven. Indirecte afstandsmeling blijft een voor de oogen inspannend werk. Wanneer deze vermoeid worden, vermindert de nauw keurigheid. Bij het fotografeeren kan men zich bepalen tot het scherpstellen, wat dan ook met de meeste zorg moet geschieden. Om het accommodeeren te voorkomen moet men met twee oogen kijken. De lichtsterkte kan dan voor beide oogen ongeveer gelijk gemaakt worden met behulp van een bril met één donker glas. 6e. De tijd noodig voor het maken van een foto is kleiner dan die noodig voor de aflezing. 7e. De aflezingen kunnen rustig op het kantoor geschieden en kunnen door een ander gecontroleerd worden. De tijd ontbreekt mij om op dit interessante gebied dieper in te gaan. Slechts dit: De foto s werden genomen met een toestel 3X4 cm, dat op eenvoudige wijze achter den theodoliet werd geplaatst. Daar de theodoliet niet voor alle kleuren even goed gecorrigeerd is, is het noodzakelijk om zoo veel mogelijk met monochromatische stralen te fotografeeren. Ik gebruikte een roodfilter met panchromatische film. Beter voldeed een oranje filter met Agfa-Isochroom fijnkorrel Bij een geelfilter werd reeds secondair spectrum merkbaar. De films werden bekeken door een binoculairen microscoop, die 8'/2 maal vergroot. Eenige afdrukjes op ware grootte vindt u in fig. 5 en 9. Drie constante bepalingen werden uitgevoerd op 8, 16 en 16 verschillende afstanden. De eerste met veel ondulatie, de laatste twee met regen. De middelbare fouten in het gemiddelde van 4 noniusaflezingen waren respectievelijk 7, 10 en 11 mm. 15'

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1933 | | pagina 161