administratie vereischt en eenvoudiger is, waardoor zij ertoe zou kunnen bijdragen, de indirecte afstandsmeting meer populair te maken dan zij op het oogenblik is. Ik hoop, dat het mij gelukt is, uw belangstelling en vertrouwen in de methode van dubbelbeeld-afstandsmeting te hebben vergroot en dat dit zal blijken uit de vele optische polygoneeringen, die daaruit dan vanzelf zullen volgen, tot heil van ons Kadaster. Probleem 11, Oplossingen van dit probleem hebben wij ont vangen van de Heeren: J. Gorter, K. Doekes, J. C. Bloos, D. de Groot. De beide eerstgenoemden hebben het vraagstuk geheel berekend. Hun uitkomsten klopten volkomen met de „auteursberekening". Het vraagstuk kan worden opgelost, indien men eerst in een willekeurig aangenomen plaatselijk coördinatensysteem coördinaten van de stationspunten uitrekent. De gemiddelden van de coördinaten van 18 NW en 18 ZO zijn dan die van het midden (18). In 18 worden nu richting en afstand van de stationspunten berekend. De beide richtingen naar Amsterdam 7 worden naar 18 overgebracht. Men vindt dan 2 oriënteeringen, die gemiddeld worden, waarna de in het plaat selijk stelsel berekende richtingen naar de stationspunten kunnen worden georiënteerd. Tenslotte worden dan in het systeem R.D. uit richting en afstand de coördinaten dezer punten berekend. De inzenders Gorter en De Groot coupeeren de coördinaten- berekening der stationspunten in het plaatselijk stelsel door een formule af te leiden voor de richtingen in de basispunten naar punt 18, waarbij zij deze richtingen uitdrukken in die naar de punten 18 ZW en 18 NO. Benoemt men de richtingen als volgt (georiënteerd in hetzelfde Mathematische Problemen. stelsel): In 2617 In 2616: 2616 18 NW 18 ZO 18 midden 0 /3| n 2617 18 NW 18 ZO 18 midden 200 153

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1933 | | pagina 163