RECHT EN ADMINISTRATIE. Wegverbreeding en art. 13 der Wegenwet. C. J. K 1 u v e r s c.n., lector aan den Landmeterscursus verbonden aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen. (Dit artikel is reeds gepubliceerd in: „De Gemeentestem„Weekblad van den Bond van Gemeenteambtenaren", Publieke Werken „Wegen en „Technisch Gemeenteblad' Breede wegen zijn een eisch van dezen tijd en van de naaste toekomst. Nu vele wegen te smal zijn en verbreed moeten worden, is het voor de over heid van groot belang de vrije beschikking te hebben over voldoend breede bermen en bermslooten. Nu bestaat bij de aangrenzende eigenaren in vele gevallen de neiging om hun grondbezit ten koste van den weg te vergrooten. Hiertegen kan de gemeente of provincie dikwijls weinig doen, omdat niet te bewijzen is, wie eigenaar van den weg is en waar de eigendomsgrens ligt. Art. 13 van de Wegenwet opent de mogelijkheid aan dezen ongewenschten toe stand een einde te maken. (Het le lid van dit artikel luidt: „De eigendom van wegen wordt, zoolang en voorzoover niet het tegendeel blijkt, vermoed te zijn bij de provincie, de gemeente of het waterschap, door welke of door hetwelk de weg wordt onderhouden. Blijkens de meening van den Minister van Waterstaat zijn onder het begrip weg de bermen en bermslooten begrepen en is opzettelijk, ondanks de daartegen gerezen bezwaren, de toepasselijkheid ten aanzien van de bermen en bermslooten gehandhaafd, omdat het van belang wordt geacht het onttrekken daarvan aan den weg tegen te gaan. (Ziedeaant. bij art. 13 Ed. Schuurman en Jordens.) Dit artikel opent de mogelijkheid daartoe. Op zichzelf is het daarvoor veelal niet voldoende. Gesteld, dat op 1 Oct. 1932, het tijdstip van de inwerkingtreding dezer wet, de gemeente een weg en berm onderhoudt tot een door de aangrenzende eigenaren geplaatst hek, dan geldt het wettelijk vermoeden, dat het eigendomsrecht van de gemeente zich tot het hek uitstrekt. Nu wordt het hek door die eigenaren verplaatst. De gemeente kan eischen, dat het hek weer op de vroegere plaats gezet wordt, zonder dat zij (als gevolg van art. 13) haar eigendomsrecht behoeft te bewijzen. Maar wat heeft de ge meente daaraan, als die vroegere plaats niet terug te vinden is. Als regel beschikt de gemeente niet over de gegevens om deze plaats terug te vinden, terwijl ook het Kadaster dikwijls niet kan helpen, omdat het misschien wel den toestand van jaren geleden, maar niet den toestand van 1 October 1932 reconstrueeren kan. Het grootst is de neiging om gedeelten van den berm in bezit te nemen, in dien er geen hekken, heggen, etc. maar alleen vage greppels of graskanten aan wezig zijn, of indien er volkomen onzekerheid bestaat. Dan is het feit van inbezitneming niet te constateeren, noch de vorige toestand te reconstrueeren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1933 | | pagina 208