Administratieve Problemen Nos. 3 en 4.
199
Het is duidelijk, dat het voor het verkrijgen van een' bevredigenden toestand
noodzakelijk is, dat door meting de plaats van de bestaande grenzen wordt vast
gelegd, hetwelk moet worden voorafgegaan door het plaatsen van grenspalen,
waar de grenzen onzeker zijn.
Het vermoeden van art. 13 wijkt voor het bewijs van het tegendeel.
Hieruit zullen echter geen moeilijkheden voortvloeien, indien (zooals in de ge
meenten Doetinchem en Gorssel) de vaststelling van de grenzen geschiedt in
overleg met de eigenaren en met den kadastralen dienst, die kan nagaan of er
soms gerechtvaardigde aanspraken zouden kunnen bestaan. Deze hulp wordt
gaarne door het kadaster verleend, omdat het ook belang heeft bij het beeindigen
van een zwevenden toestand en bovendien de resultaten van die opmetingen,
indien deze door een deskundige verricht worden, ook door deze instelling ge
bruikt kunnen worden.
Uiteraard gaat dit samen met de samenstelling van den nieuwen wegenlegger,
wat door art. 27 der wet is voorgeschreven.
Daarnaast heeft men het voordeel, dat van de wegen een goede kaart ver
kregen wordt, die kan dienen als grondslag voor het maken van een uitbreidings
plan of voor het vervaardigen van plannen voor rioleering, gas- en waterleiding.
De gunstige omstandigheid doet zich voor, dat er personen, bekwaam voor
deze werkzaamheden, beschikbaar zijn, die de opleiding voor Landmeter van het
kadaster hebben genoten, maar die door deze instelling, tengevolge van de reor
ganisatie van de personeelsformatie niet in dienst genomen zijn. Bovendien zijn
voor hulp bij de metingen en het plaatsen van grenspalen helaas overal werk-
loozen beschikbaar.
Het samenstellen van den nieuwen wegenlegger (waarmee deze personen
civiel-landmeters zich ook belasten, indien er geen grensvaststelling mee
samengaat) brengt eenige kosten met zich mee.
Door een geringe vermeerdering van deze kosten wordt een rechtszekerheid
verkregen, waardoor in de toekomst zooveel moeilijkheden voorkomen worden,
dat deze verhooging volkomen gerechtvaardigd is.
Van W. van Riessen en E. Prinsen werden oplossingen ontvangen van
Probleem No. 3.
Nummering als op fig. 1 (één inzender nummert het gedeelte gang op 9307
afzonderlijk, wat echter geen principieel verschil maakt; nu is er een „cultuur
grens" minder)
Beide inzenders boeken 9305 op consorten met A, terecht, maar dan behoort
ook 9301 denzelfden medeeigenaar te hebben, zooals inderdaad ook door één van
hen is gedaan (Zuidelijke stippellijn). Onbegrijpelijk is nu, dat geen van beiden
voorstelt, de akte 1105/35 te rectificeeren. Alle partijen deden aanwijzing; de af
scheidingen op het terrein zijn stevige schuttingen; C, D, E en F zijn zeker te
goeder trouw in de meening, dat zij uitweg hebben over 9307, 4209 en 9308. De
uit de akte aangehaalde zinsneden over den uitweg en de begrenzing van het