27
schap, dat hem overigens tot aanbeveling strekke. Maar dan is
ook het bezwaar vervallen van de landmeters, die zich thans door
even onjuiste als ontactische uitingen uit het corps teekenaars in
hun eer voelen getast. Zij worden dan tegemoetgetreden door een
corps veldassistenten zonder irriteerende antecedenten.
Hebben de geslaagden een aanstelling bij de verschillende diensten
verworven, dan zullen zij zich moeten aanpassen aan de bijzon
dere eischen, welke elke dienst voor zich hun stelt. Dat deze
voor het Kadaster tamelijk groot zijn, valt niet te ontkennen.
Een tijdelijke aanstelling, welke in een vaste overgaat, wanneer
de nieuwe functionaris heeft getoond, zich deze bijzondere kundig
heden te hebben eigen gemaakt, lijkt mij dan ook de aangewezen weg.
Aan te geven, welke specifiek kadastrale bekwaamheden de
„v.a. in tijdelijken dienst" zal moeten aanleeren, zou mij te ver
van mijn vooraf ingenomen standpunt voeren. Naar mijn meening
echter, behoeven zij kadastraal-technisch niet zoover te gaan, als
die van den Landmeter, en administratief niet zoover als die van
den teekenaar en den boekhouder. Voor zoover zij niet al wer
kende kunnen worden beoefend, bieden regendagen en het slechte
jaargetijde gelegenheid te over, om ze aan te leeren.
Zóó groeit de geodetisch onderlegde veldassistent in zijn werk
uit tot een in zijn soort volslagen kadastraal-technisch ambtenaar;
ik acht dit een logischer volgorde, dan wanneer een teekenaar
een deel van zijn bekwaamheden moet opzij zetten, om zich
onder voor hem volmaakt vreemde omstandigheden een nieuwen
werkkring te verschaffen, welken hij van huis uit niet gekozen heeft.
Na alles wat gepasseerd is, zijn de teekenaars aan zichzelf
verplicht, zich in grooten getale voor de opleiding tot v.a. be
schikbaar te stellen. En uit dit gedrang zal de regeering slechts
een beperkt aantal lieden kunnen aanwijzen, die in de termen
vallen om opgeleid te worden. Of deze schifting bevorderlijk is
voor de ambitie en den goeden geest van de niet-uitverkorenen,
is voor mij geen vraag.
Ook dit kan worden voorkomen, indien men den bovenomschre
ven weg volgt.
Hoofdzaak is voor mij echter, dat men zoodoende op normale
wijze voorziet in de vraag naar lager personeel, waaraan de
praktische landmeetkunde in het algemeen behoefte heeft. Tevens
zouden dan aan talrijke jonge menschen, die in deze heillooze