88
Wat reeds thans voor ingeschreven schepen geldt (art. 318 Wetboek van
Koophandel) moet ongetwijfeld eens eveneens „recht" worden voor onroerend goed.
W. 12552. Hof 's-Hertogenbosch, 31 October 1931.
Ramen in muren, die op de grens staan of binnen den bekenden afstand van
2 m (20 palmen zegt de wet) daarvan, zijn en blijven een voortdurende bron van
geschillen.
In het onderhavige geval besliste het Hof, dat wel eenige ramen in strijd met
de wetsbepalingen zijn aangebracht, maar dat eischer, de terreinsomstandigheden
in aanmerking genomen, blijkende uit de overgelegde en niet betwiste teekeningen
en fotografieën (lijdelijkheid van den rechter), alle belang mist bij het uitzicht der
gewraakte ramen, daar iedereen van den openbaren weg af hetzelfde uitzicht op
den bedoelden grond heeft. (Artt. 693, 694 en 695 B.W.)
In hetzelfde nummer staat een arrest van hetzelfde Hof van 27 October 1931.
Voor het nietig verklaren van een koopovereenkomst is tevens nietig de door
den kooper verleende hypotheek (artt. 1214 en 1215 B.W). De verkooper blijft
dus onbezwaard eigenaar van het goed; een teruglevering is niet noodig.
Het Hof overweegt nu:
„dat in dit cas wel geen formeele levering tengevolge van een rechtsgeldigen
titel van eigendomsovergang vereischt wordt, maar dat toch noodig blijft een
tenaamstelling op X, waarbij, wil zij onaanvechtbaar zijn, de kooper zijn mede
werking moet verleenen, waartoe deze zich bereid heeft verklaard".
Wij meenen, dat, als het Hof bedoelt de tenaamstelling in den kadastralen
legger, overschrijven van het arrest dat effect zal hebben, zonder medewerking
van den kooper.
In elk geval is toe te juichen de uit dit arrest blijkende bedoeling, om den
inhoud van den kadastralen legger zoo juist mogelijk te doen zijn.
W. 12557. Rb. Haarlem, 10 November 1931.
Wederom de ramen en deuren in een muur, die te dicht bij de grens staat.
Gedaagde wordt hier veroordeeld om ramen, die in strijd met de wet (artt. 693,
694 en 695 B.W.) zijn aangebracht, te veranderen.
Beslist wordt verder, dat de bekende afstand van 20 palmen ook mag worden
gerekend over grond van een derde, m.a.w. dat het niet noodig is, dat de erven
van eischer en gedaagde aan elkander grenzen.
W. 12559. Hooge Raad, 6 Januari 1933.
Over dit arrest schreef Mr. Van Nieukerken uitvoerig in het Corresponden
tieblad van de Centrale van Hoogere Rijksambtenaren van Maart 1933. De aan
dacht moge hier nog eens gevestigd worden op de slotalinea van dat artikel.
Indien den landmeters van het Kadaster bij de invoering van art. 95a I.K. een
andere en grootere verantwoordelijkheid dan vroeger voor hun werk is opgelegd,
wat nog niet onbetwist mag heeten, (men denke aan het „summiere" en c.q.
„grondige" onderzoek door den Ingenieur-Verificateur), zoo behoeft nog geenszins
de vrees te gaan heerschen, dat zij persoonlijk jegens derden aansprakelijk gesteld
zullen worden. Nadeelen, uit gemaakte fouten voortgesproten, zullen alleen op