ac £L=^ 109 We trekken nu door A een lijn AC* ter lengte van het seg ment B* P'* en evenwijdig daarmee. De coördinaten van het punt C* zijn dus gelijk aan bovengenoemde coördinaatverschillen. Dit punt C* kunnen we ontstaan denken uit C door het segment AC* terug te draaien over 100s, welk punt C wij op zijn beurt weer uit C ontstaan denken door de inversie: AC X AC p'e We kunnen dus schrijven: Voor den eersten term van het tweede lid van (16) kan dus geschreven worden (aAC Qxa "i~ bAC QyA)2 mA en deze uitdrukking is volgens dezelfde beschouwing, die we reeds enkele malen hebben gehouden, gelijk aan mi(J_9?CA) in C- derhalve gelijk aan het kwadraat van den hoek, waaronder de halve middellijn, loodrecht op de richting CA van de foutenkromme van A, uit het punt C wordt gezien. Wij willen nu eerst de ligging van punt C in het vlak van de kaart beschouwen. De richting AC is evenwijdig met die van B P' en zal volgens een bekende eigenschap uit de planimetrie moeten samenvallen met de raaklijn in A aan den omgeschreven cirkel van A AP B. Wat de lengte van de lijn AC betreft, deze vindt men als volgt: AC B P' Nu is verder, omdat A ABP' gelijkvormig is met AAP' B': AP' pcc sBP, BP' BP' AB BP AB X AP'pCC sAB X sAP, waaruit men vindt: 3ap aAB 3ac en ^ap ^ab 1^AC AC SAB X sap; (17)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 109