Ill waartsche richting naar P' is het dan voldoende, dat A vooral goed bepaald wordt loodrecht op de richting AC. Is een bekend punt D gegeven ongeveer op de raaklijn AC, dan moet de rich ting AD zoo nauwkeurig mogelijk worden bepaald. Voor de bepaling van A loodrecht op deze richting behoeft men dan echter geenerlei bijzondere voorzorgen meer te nemen, om toch op A van een behoorlijk nauwkeurige richting naar P' verzekerd te kunnen zijn. 8. Voorwaartsche richtingen, georiënteerd met meer dan een bekende richting. Wordt op het punt A de oriënteering van de richting naar P verkregen door in de richtingsmeting meer bekende punten B (BiB2.B3.B4) op te nemen, dan wordt het vraagstuk, de middelbare fout van f te berekenen, weer iets ingewikkelder. Stel, dat de uitkomsten van de richtingsmetingen op A naar de punten P, Bi, B2, B3, B4, achtereenvolgens zijn oc0, xt, oei, x3, a4. De middelbare fout in een gemiddelde richting stellen we weer m. De oriënteering Z in het punt A wordt dan gevonden uit: waarin XB X y,=rbgtgvB' A (1=1,2, 3,4). De gemeten en georiënteerde richting naar P wordt dan: <*0 -f- Z waaruit volgt, dat: f <p'0 x0 Z 200^ of, indien men hierin voor Z de bovengevonden waarde instelt: 1 XB XA j XB XA f=n~\bgtg -hglg «0 4 r 4 4 4 met: n b9tg y' y!' 4 Z <p\ ai -f- <P2 X2 <P3 X3 -f- 994 1X4 B; A lij A 1 B4 1 A I «1 I «2 «3 «4 1 A 1 P

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 111