185
gewenscht, deze op dit oogenblik nog niet te publiceeren. In de
eerste plaats komen tusschen deze cijfers onderling nog zulke groote
verschillen voor, zonder dat deze uit de topografie van het terrein
kunnen worden verklaard, dat verschil in oefening van het per
soneel hierbij ongetwijfeld nog een te grooten invloed heeft. Niet
alleen de landmeetkundige ambtenaren aan de stereoplanigraaf,
maar ook het terreinpersoneel en de dienstleiding, die de werkwijze
organiseert, hebben in het jaar 1933 tastenderwijze hun weg moeten
zoeken, waarbij telkens weer nieuw terreinpersoneel met de foto-
grammetrische werkwijze in aanraking kwam. Pas in 1934 is er
eenige stijl in het werk gekomen. Het groote verschil in kosten tus
schen de jongste werken en die uit het begin moet zonder twijfel op
de grootere routine van alle partijen worden geschoven. Aan den
anderen kant zitten er ook in de onkostencijfers van de gewone ter-
restrische metingen van den Meetkundige Dienst zoodanige onder
linge verschillen, dat het uiterst gevaarlijk is, de cijfers van een paar
jaren als individueele opgaven vergelijkbaar te stellen en te publi
ceeren. Wel kan ik op grond van de gegevens, die over het jaar
1934 bekend zijn geworden voor de Rijkswegen 20, 15 en 18 vast
stellen, dat de fotogrammetrische werkwijze belangrijk goedkoo-
per is.
Deze verklaring is op zichzelf trouwens ook voldoende. Cijfers
zouden voor de vraag, die ik in het begin van paragraaf 3 heb ge
steld, ook geen waarde hebben. Immers, de toepassing der lucht-
fotogrammetrie voor de vernieuwing van het Kadaster zou weer op
geheel andere wijze en met andere hulpmiddelen kunnen geschieden,
dan thans in onzen Dienst het geval is.
Een belangrijk punt bij de toepassing in den kadastralen dienst
is, dat men beschikt over een archief met gegevens, die in het
nieuwe kaartwerk moeten worden verwerkt. Dit is aan den eenen
kant soms een hulpmiddel en ook wel eens een extra belasting.
Weliswaar kan men hierin een verschillend standpunt innemen: in
bepaalde gevallen zal men, zooals thans ook gebeurt, geneigd zijn de
vernieuwing te beschouwen als een hermeting, waarbij men met het
oude kadaster eenigszins gemakkelijk afrekent en zich meer richt
naar de partijen op het terrein, dan naar het eigen archief. Vast
staat echter, dat in het kadastrale archief juist van die gedeelten,
welke langs fotogrammetrischen weg niet kunnen worden verkregen,
nl. de gebouwen, zeer vaak veldwerken aanwezig zijn. Bij de
53