193
feitelijke grenzen, d.w.z. door de hoegrootheid van wat feitelijk niet
in strijd met eens anders recht door den eigenaar wordt bezeten.
Het Gerechtshof vernietigde dit vonnis en ontzegde den eisch. Het
Hof gaf toe, dat de stelling der Rechtbank zeer vaak zal opgaan,
indien het geldt een enclos of perceelen, waarvan alle zijden door
slooten of heggen, enz. duidelijk en voor ieder zichtbaar zijn afge
scheiden, maar was van oordeel, dat dit niet opgaat, indien, zooals
in casu, het geldt koop en verkoop van een complex van diverse
perceelen onontgonnen heide, water, dennen en bosch, waarvan de
feitelijke grenzen allesbehalve duidelijk en zichtbaar zijn. Indien
zoodanige perceelen zonder andere aanduiding van ligging, ge
daante en grenzen, doch alleen met opgave van de kadastrale letters
en nummers verkocht worden, worden ook niets anders verkocht dan
de perceelen, zooals zij door het Kadaster met letters en nummers
in verband met de daarmede overeenstemmende kadastrale kaart
worden aangeduid.
Vermelding verdient ook een vonnis van de Arrondissements-
Rechtbank te 's-Gravenhage van 11 December 1913 (Ned. Jurispr.
1915, blz. 196). Het gold hier een vordering tot grensafscheiding,
als bedoeld in art. 678 B.W. De Rechtbank verwierp het verweer,
dat een dergelijke vordering niet kan worden ingesteld als er een
uiterlijk teeken van afscheiding bestaat; eerst dan zou dit een be
zwaar zijn, indien vaststond, dat die afscheiding staat op de juiste
grens. Ten aanzien van die grens overwoog de Rechtbank, dat beide
partijen hun perceelen hadden gekocht van denzelfden verkooper
en dat in de koopakten de perceelen door hun kadastrale letters en
nummers waren aangeduid; hieruit mag worden afgeleid, dat de
partijen het kadastrale plan tot grondslag hunner handelingen heb
ben gemaakt en mitsdien hebben gekocht de perceelen ter grootte
en begrensd als aldaar omschreven, zoodat de aldaar aangegeven
grens ook de werkelijke grens hunner eigendommen vormt.
Er zijn in onze jurisprudentie ook beslissingen te vinden, waarin
een beroep op het Kadaster als vermoeden voor eigendom tegen
over andere gebleken feiten werd ter zijde gesteld. Bij arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam van 18 Februari 1921 (Ned. Jurispr.
1922, blz. 806) werd de bewering van den eigenaar van een gebouw
te Amsterdam, dat hem tevens toebehoorde een daarnaast gelegen
gang of slop, onbewezen verklaard, in hoofdzaak op grond van ver
schillende oude akten. Het Hof overwoog daarbij, dat appellante
61