Rijksdriehoeksmeting.
TH. L. KWISTHOUT,
ingenieur-verificateur van het Kadaster te Amsterdam.
Geschiedenis. In de tweede helft der vorige eeuw werd op ini
tiatief van het Koninkrijk Pruisen door enkele Staten van Midden-
Europa een voorstel gedaan tot stichting eener Middeneuropeesche
Graadmeting, later overgegaan in de Europeesche Graadmeting,
vervolgens in de Internationale Aardmeting.
Verschillende Staten van Europa, waaronder ook Nederland,
werden tot medewerking aangezocht; de reeds in verscheiden landen
afzonderlijk verrichte driehoeksmetingen zouden met elkander in
verband worden gebracht; waar ze nog niet tot stand waren ge
komen, zouden de tot deelname uitgenoodigde Staten hun regeerin
gen verzoeken, een geheel nieuwe graadmeting te willen doen uit
voeren. De nieuwe, zoowel als de reeds uitgevoerde graadmetingen
zouden moeten beantwoorden aan voorop vast te stellen nauwkeu-
righeidseischen.
Als eerste voorwaarde van nauwkeurigheid werd gesteld, dat de
som der gemeten hoeken in de driehoeken in het algemeen geen
grooter verschil mocht opleveren dan drie sexagesimale secunden.
Het stellen van dezen nauwkeurigheidseisch gaf voor ons land
aanleiding tot een onderzoek naar de nauwkeurigheid van de drie
hoeksmeting, in de jaren 1801 tot en met 1811 uitgevoerd door den
luitenant-generaal Baron Krayenhoff, wiens driehoeksmeting
gediend had tot grondslag van de topografische kaart van Neder
land en tevens als schakel tusschen de in Frankrijk en Hannover
uitgevoerde triangulaties.
De uitkomsten van Krayenhoffs metingen zijn verzameld
in de in 1815 gepubliceerde en in 1827 opnieuw uitgegeven Précis
„historique des opérations géodésiques et astronomiques, faites en
„Hollande pour servir de base a la Topographie de eet Etat".
Als men alleen het „Précis historique" raadpleegt, speciaal de
daarin opgenomen Tafel II, „Tableau primitif des Triangles", zal
men tot de conclusie komen, dat overschrijding van de gestelde voor
waarde zich slechts sporadisch heeft voorgedaan. Op de 163 drie-
63