201
Daarom werden deze niet seriesgewijze bepaald, maar werden alle
primaire metingen als hoekmeting uitgevoerd volgens de methode
van Schreiber.
Deze methode berust in het kort hierop, dat op de meetstations
ter bepaling der richtingen naar de omliggende punten, alle hoek-
combinaties, die deze richtingen kunnen vormen, worden gemeten,
alzoo in het algemeen ]/2 v (v1 zijnde v het aantal richtingen.
Tevens wordt voor alle stations een en hetzelfde normaal gewicht
G aangenomen, dat op 24 werd gesteld. Het aantal malen g, dat de
hoeken worden gemeten, wordt voor ieder station bepaald door het
normale gewicht te deelen door het aantal richtingen, alzoo
9 G v. Op een station van vier richtingen is dus g 6.
De zes op een zoodanig station te meten hoeken, te weten
1.2, 1.3, 1.4, 2.3, 2.4 en 3.4 worden als dubbele hoekmeting, dus
in heen- en teruggang, waargenomen in zes randstanden en twee
kijkerstanden. De hoek 1.2 wordt gemeten in de randstanden 0°, 30°,
60°, 90°, 120° en 150°, de eerste 3 in kijkerstand I, de tweede 3 in
kijkerstand II. Ter elimineering van de fouten in den rand wordt de
hoek 1.3 niet in deze randstanden gemeten, maar telkens op 10°
verder, alzoo op 10°, 40°, 70°, enz. De derde hoek 1.4 wordt ge
meten in de randstanden 20°, 50°, enz. De hoek 2.3 wordt op zoo
danige randstanden gemeten, dat hij wordt waargenomen daar, waar
noch de richting 2, noch de richting 3 reeds is gemeten, alzoo op 20°,
50°, 80°, enz.
Ten einde deze combinaties uit elkaar te houden, werd voor ieder
station van meting vooraf een „programma van meting" opgemaakt,
hetwelk voor het geval van vier richtingen er als volgt uitziet:
I
I
I
11 II
II
1.2
0
30
60
90
120
150
1.3
10
40
70
100
130
160
1.4
20
50
110
140
170
170
2.3
20
50
110
140
2.4
10
40
70
100
130
160
3.4
0
30
60
90
120
150
69
Hoeken
00
O
Oo
O