208
Verreweg het grootste deel der tusschenpunten is bepaald door
de meting hunner richtingen in de hoofdpunten; deze richtingen
werden vastgesteld door ze te verbinden aan twee richtingen van
het hoofddriehoeksnet. Alleen in de gevallen, dat aan de bepaling
van een tusschenpunt bijzondere eischen werden gesteld, werden ook
in dit punt zelve metingen verricht. In deze gevallen zijn de waar
nemingen evenals die der hoofdpunten, als hoekmetingen verricht
volgens de methode van Schreiber.
Bij de bepaling van een tusschenpunt uitsluitend uit de hoofd
punten, geschiedde de meting in 6 randstanden. Verbonden met het
eene hoofdpunt werden de richtingen gemeten in de randstanden
0°, 60° en 120°, telkens in heen- en teruggang; bij den teruggang
in den randstand 60° werd de kijker doorgeslagen. Bij de verbin
ding aan het tweede hoofdpunt geschiedde de meting in de rand
standen 30°, 90° en 150°.
De Rijkscommissie heeft de haar geboden gelegenheid tot uit
voering van een secundaire driehoeksmeting als grondslag voor het
Kadaster ten volle benut en haar bemoeiingen steeds verder uitge
breid. Officieel dateeren deze bemoeiingen reeds van 1887. In dit
jaar verklaarde de Commissie zich op een desbetreffende vraag van
den Minister van Financiën bereid, ook de secundaire driehoeks
meting voor haar rekening te nemen. Dientengevolge werd in 1889
de ingenieur-verificateur van het Kadaster te Roermond, A. W. E.
K w i s t h o u t tot lid der Commissie benoemd, welke benoeming
het eerste persoonlijke contact met het Kadaster tot stand bracht.
Dit contact zou worden versterkt, doordat in 1895 twee landmeters
van het Kadaster, speciaal ten behoeve van de secundaire driehoeks
meting, bij de Commissie werden gedetacheerd. Zij werkten tot
1898 mede aan de primaire metingen en konden zich daardoor ver
trouwd maken met de methoden der Rijksdriehoeksmeting, alvorens
zij belast zouden worden met de taak, voor welke zij bij de Commis
sie waren werkzaam gesteld en die zij in samenwerking met een
klein corps van door de Commissie aangestelde civiel-ingenieurs
zouden hebben uit te voeren.
Van het genoemde jaar 1898 af heeft de Graadmetingscommissie
de secundaire driehoeksmeting als een geheel eigen aangelegenheid
opgevat. Het lid der Commissie H. J. H e u v e 1 i n k, die na het
overlijden van dr. C h. M. Schols in 1896 de leiding overnam
van de primaire driehoeksmeting, nam ook de leiding van de secun-
76