212
vijf secundaire punten van den eersten rang, die te zamen werden
vereffend.
Aangezien het geregeld voorkomt, dat de afstanden tot de ver
bindingspunten, zoowel als tot de te bepalen punten, zoo groot zijn,
dat het hoekje tusschen de koorde en de raaklijn aan den boog van
invloed is, zoo werd voor de berekening van de secundaire drie-
hoekspunten steeds rekening gehouden met den bolvorm van de
aarde, alzoo met den voor Nederland aangenomen bol met gemid
delden straal. De berekeningsformulieren der Rijksdriehoeksmeting
zijn daarop ingericht.
De werkzaamheden voor de verkenning en de metingen ten dien
ste der secundaire driehoeksmeting hadden een regelmatig verloop.
In 1900 konden deze laatste reeds met drie ploegen worden ver
richt, omdat in de zomermaanden daarbij als assistent-ingenieur
konden worden werkzaam gesteld studenten van de Polytechnische
School, later der Technische Hoogeschool te Delft. Van deze werk
krachten werd ook in latere jaren geregeld gebruik gemaakt, wan
neer het niet mogelijk was, volledige meetploegen te vormen van het
vaste corps ingenieurs en landmeters van het Kadaster. Toen in 1904
het personeel der primaire driehoeksmeting ter beschikking kwam,
kon enkele jaren achter elkaar met vier ploegen van het vaste per
soneel worden doorgewerkt, hetgeen den voortgang der werkzaam
heden zeer heeft bevorderd. Het gevolg daarvan was evenwel, dat
de berekeningen, die in de wintermaanden werden uitgevoerd, ver
bij de metingen ten achter bleven, waarom het noodzakelijk was,
een der ploegen uitsluitend met rekenwerk te belasten, terwijl de
overige drie ploegen van Mei tot October te velde waren. Afwisse
lend werd met drie en vier ploegen doorgewerkt tot 1913, in welk
jaar het personeel de opdracht kreeg, centreeringsmetingen te ver
richten, uitsluitend ter verzekering van punten van den 2en rang.
Deze werkzaamheden moesten evenwel ruim een maand worden
onderbroken, toen het geheele personeel werd opgeroepen voor de
uitvoering van de basismeting bij Stroe. Aan ieder werd daarbij een
bepaalde taak toegewezen; de eenige, toenmaals gedetacheerde land
meter werd met een der ingenieurs voor de eigenlijke meting aange
wezen en werkzaam gesteld bij de meetstaaf voor de behandeling
en het stellen der microscopen.
Van 1914 af werden, na terugkeer van den landmeter naar het
80