221
dwongen door de noodzaak.
Goed wordt dit geïllustreerd door de woorden van een oud
collega: „Zulke grensuitzettingen moesten verboden worden".
Zij kunnen echter niet verboden worden, integendeel, zij mogen
niet geweigerd worden.
Bezien wij eerst het geval, dat er reeds een meeningsverschil is
ontstaan, dan zou een weigering tengevolge hebben, dat partijen
weinig anders overblijft, dan het uitlokken van een rechterlijke uit
spraak. Oogenschijnlijk is dit de aangewezen weg, maar in de prak
tijk levert deze weg zeer groote, dikwijls onoverkomelijke be
zwaren op.
In de eerste plaats, omdat de uitspraken van vele processen, die
het gevolg zijn van grensgeschillen, geen beslissing geven over de
kwestie, waar het om gaat: de ligging van de eigendomsgrens.
Dit laatste eischt eenige toelichting, want oogenschijnlijk kan in
gevolge art. 678 B.W. op eenvoudige wijze een uitspraak van den
rechter verkregen worden, door bij de dagvaarding te vorderen, dat
op gemeene kosten grensteekens worden gezet op de plaats, door
den rechter te bepalen.
Ofschoon procedures als gevolg van grensgeschillen in ons land
gelukkig zelden voorkomen een statistiek ontbreekt, maar een aan
wijzing geeft het feit, dat volgens globale schatting op de 500 ge
publiceerde vonnissen 1 dergelijk vonnis voorkomt), toont een on
derzoek der jurisprudentie toch aan, dat in vele gevallen de eisch
tot afscheiding wordt afgewezen, zonder dat over de ligging van
de eigendomsgrens een beslissing gevallen is. Er zijn verschillende
klippen, waarop de zaak kan stranden; een der meest voorkomende
is het op het terrein aanwezig zijn van grensteekens, heggen, schut
tingen, etc., onverschillig of deze afscheidingen al of niet op de
eigendomsgrens geplaatst zijn. Zie b.v. vonnis Arr. rechtb. A'dam
d.d. 21 Febr. 1916:
„dat onder het licht van dat feit beschouwd, de ingestelde eisch
de duidelijke strekking verraadt om langs den weg van art. 678
B. W. als eigendom op te vorderen een stuk grond, dat in het bezit
van gedaagde is;
dat echter ter bereiking van dat doel de revindicatie en niet de
aktie van art. 678 B. W. had moeten zijn ingesteld;
verklaart den eischer niet ontvankelijk in zijn vordering."
In hooger beroep werd dit vonnis bevestigd. Arrest Hof A'dam
89