222 2 Jan. 1917. W. n». 10152. Zie ook de overweging van Hof 's-Hertogenbosch, 28 Mei 1918, W. no. 10350. ,,dat zoo Hompus c.s. dus werkelijk de actie van art. 678 B. W. zouden hebben ingesteld, de actie dus tot opsporing en vaststelling eener thans niet bestaande grens, zij daarin niet ontvankelijk zou den zijn, voorzoover er heeft bestaan een steeds geëerbiedigde grens, vermits het bestaan eener zoodanige afscheiding, onverschillig of ze al of niet op de juiste plaats ligt, in den weg zou staan aan een aktie uit art. 678 B. W., omdat die aktie niet in eene vermomde eigendomsaktie mag overgaan." De eischer weet nu alleen, dat hij ter bereiking van zijn doel een nieuw proces moet beginnen. Na de betaling van de kosten van het verloren proces, zal hij zich echter nog wel tweemaal bedenken, te meer, omdat degene, die een eisch tot terugvordering (revindi catie) instelt, zijn eigendomsrecht op de betrokken strook moet be wijzen, wat in ons land groote, dikwijls onoverkomelijke moeilijk heden oplevert. Als regel zal geen tweede proces worden begonnen en de oplossing van de grenskwestie is geen stap verder gekomen. Evenmin verkrijgt men een beslissing over de eigendomsgrens, indien het grensgeschil aanleiding geeft tot een bezitsprocedure, omdat dan de vraag, wie eigenaar is, in het geheel niet ter sprake komt. Ter toelichting twee eenvoudige voorbeelden. De eigenaar A van het bouwterrein 1 (zie fig. 5) gaf aan B, eigenaar van het huis 2, toestemming, zoolang nog niet gebouwd werd, een schuurtje (met stippellijnen aangeduid) op dit terrein te hebben. Toen met bouwen zou worden begonnen, verzocht A aan C, die inmiddels het huis gekocht had, het schuurtje te ontruimen. Deze weigerde dit te doen, meenende, dat de buitenkant van het schuurtje de grens was van zijn perceel. Het feit, dat A het op zijn grond staande schuurtje liet afbreken, gaf aan C de gelegenheid om met groote kans op succes een bezitsprocedure te beginnen, daar bij van A schadevergoeding en herstel van het schuurtje eischende. Met groote kans op succes, omdat C alleen het feit, dat hij bezitter was en de afbraak behoeft te bewijzen en A zich niet op zijn eigen domsrecht mag beroepen. (Zie interlocutoir vonnis Arr. rechtb. 's-Gravenhage, d.d. 2 Jan. '23. N. J. 1923, blz. 226). Van het 2e geval geeft fig. 6 een vereenvoudigde afbeelding. De 90

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 222