249 met veel kennis van zaken samengestelde adviezen, de Wadden kwestie opnieuw in het licht te hebben gesteld, de richtlijnen te hebben aangegeven, welke zijns inziens zouden kunnen leiden tot nadere erkenning van de Staatsrechten op de Wadden en op de bres te hebben gestaan voor de handhaving van die rechten. Als gevolg van verschillende ten nadeele van den Staat uitgeval len rechterlijke beslissingen op minder gelukkig opgezette revindi- catiën van kwelders, gebaseerd op het Keizerlijk Decreet van 11 Januari 1811 (zie circulaire 911), had zich in het Noorden des lands namelijk de meening post gevat, dat de Staat zijn aanspraken op de Wadden feitelijk verloren had; de taak, deze rechten weder tot na dere erkenning te brengen, was dus niet eenvoudig. Naar aanleiding van de vóórnoemde adviezen van mijn ambts voorganger werd bepaald, dat in het vervolg bij oprichting van Waterschappen langs de kust de Staat als gerechtigde van de slikken aangemerkt zou dienen te worden; verder werd in voorko mende gevallen opdracht tot delimitatie langs de Wadden verstrekt en werd de uitvoering van landaanwinningswerken in eigen beheer door het Domein in overweging genomen. Het zal geen bevreemding wekken, dat de onverwachte inmen ging van het Domein in de landaanwinningsmaterie in het Noorden des lands door de kusteigenaren niet steeds met onverdeelde in stemming werd begroet; vooral in Groningen werd de gewijzigde houding van het Domein ten opzichte van de Wadden gekwalifi ceerd als inbreukmaking op bestaande rechten; zelfs in de beide Kamers der Staten-Generaal kwamen de meeningsverschillen tus- schen den Staat en de aangelanden tot uiting; de Minister van Fi nanciën stelde zich daarbij echter op het onwrikbaar standpunt, dat de Wadden, als „stranden der zee", als onaantastbaar Staatseigen dom beschouwd dienden te worden en dat op het Domeinbestuur de verplichting rustte, de Staatsrechten op die oppervlakten te hand haven. Toen in het jaar 1925 een beslissing moest worden genomen op een concessieaanvrage van particuliere zijde voor bedijking der Lau- werszee, achtte het Domeinbestuur het meer in het Staatsbelang om zelf over te doen gaan tot begreppeling van de slikken in dien zee boezem; met de dagelijksche leiding van die landaanwinningswerk zaamheden werd daarop de landmeter der Domeinen A. J. S c h o o- 1 e m a n belast. 117

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 249