258 gedeelte met den buitensten omtrek van het plan, alsmede de daar binnen liggende wegen, voorkomen, het nieuwe stadsbeeld te tee kenen en daarna op dit plan de kadastrale indeeling aan te brengen. Dit laatste zou door eigen gemeentelijken landmeetkundigen dienst niet kunnen geschieden, daar de gegevens daarvoor slecht in het kadastrale archief en dan nog verre van volledig, berusten. Het ge meentebestuur zou daarom aan den kadastralen dienst moeten ver zoeken, de kadastrale indeeling op het plan aan te brengen, wat als regel slechts mogelijk zou zijn na hermeting. Voor het bewandelen van dezen weg zouden de gemeentebesturen over een eigen land meetkundigen dienst moeten beschikken! De tweede, voor zoover mij bekend steeds gevolgde methode is, dat uitgegaan wordt van een ko pie van het kadastrale plan en dat daarop het nieuwe stadsbeeld wordt ontworpen. Hierbij wordt dan dus de kadastrale kaart als technisch betrouwbaar aanvaard. Het bestuur onzer vereeniging heeft in 1900 gewezen op de absolute onjuistheid van deze veronder stelling; sindsdien is zulks nader in vele beschouwingen onder streept en in de praktijk bevestigd. Vele zijn de moeilijkheden, welke verscheidene gemeentebesturen dientengevolge ondervonden heb ben, groot is ook de willekeur, welke bij de uitvoering van het plan betracht kan worden. Geheel in strijd met de bedoelingen van den wetgever, welke bij de herziening van de Woningwet in 1921 eenerzijds rechtskracht aan het uitbreidingsplan verleende en anderzijds de bemoeiingen en rechten van de overheid aanzienlijk vergrootte, heerscht bij de uitvoering van het uitbreidingsplan nog een groote mate van rechts onzekerheid, ten deele voortvloeiende uit onvoldoend landmeet kundig inzicht bij de leiders der gemeentelijke bedrijven. De hoofd fout schuilt echter elders! De wetgever ging uit van de veronder stelling, dat de cartografische gegevens van het kadaster voldoende zouden zijn om de landmeetkundige uitvoering van de wettelijke be palingen mogelijk te maken. Zonder die hypothese waren nog eenige tientallen jaren van voorbereiding noodig geweest voor de invoering van de wet overal mogelijk zou zijn, terwijl bovendien de wetgever mocht verwachten, dat, indien inderdaad bij de uitvoering moeilijk heden aan den dag zouden treden, maatregelen zouden worden ge nomen, om die te overwinnen. De wetgever van 1901 gaf dus feite lijk aan den kadastralen dienst de opdracht tot hermeting van alle terreinen, welke binnen de uitbreidingsplannen vielen! Maar drie 126

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 258