269
denken".
Verder halen we aan: „Ten slotte zij opgemerkt, dat uit landver-
legging noodwendig voortvloeit een Kadaster met bewijskracht",
en we zien Hoffmann aldus besluiten: „De aandacht onzer
hoofdambtenaren, der Ingenieurs-Verificateur van het Kadaster, is
ongetwijfeld gevestigd op het belangrijke onderwerp, waarover deze
weinige bladzijden handelen. Stellig dwalen we niet, indien we ver
onderstellen, dat zij op de eerstvolgende algemeene vergadering
hunner vereeniging middelen zullen beramen, welke ons de gelegen
heid zullen schenken tot voortgezette ontwikkeling.
Ambtgenooten, in een niet al te ver verwijderde toekomst opent
zich een nieuw arbeidsveld; laten we ons, erkentelijk voor hun steun,
voorbereiden tot de taak, die ons wacht".
Het is maar goed, dat de schrijver blijkbaar nog niet voorziet,
welke juridische hinderpalen de totstandkoming van een wettelijke
regeling der „landverlegging" mede zullen vertragen en dat even
eens geen aandacht wordt geschonken aan het feit, dat ook na die
totstandkoming het nieuwe instituut nog een groeiproces zal moe
ten doormaken.
Wellicht zouden we anders minder geboeid worden door de acti
viteit, welke in de nu volgende jaren zal worden ontwikkeld.
We kunnen dit alles niet volledig beschrijven, maar wel den lezer
opwekken de oude jaargangen van het Tijdschrift zelf ter hand te
nemen ze zijn in de bibliotheek onzer Vereeniging te Uwer be
schikking om die bloeiperiode mede te beleven.
De overwinning inzake bewijskracht van het Kadaster schijnt na
bij, de ruilverkaveling zal dra haar intrede doen en daarmede een
betere opleiding van den landmeter brengen; het komt er nu op aan,
een en ander in de gewenschte richting te stuwen. En dan zal en
passant het Kadaster vrijgemaakt moeten worden van overheer-
sching van andere diensten. K. en L. lijkt met jeugdigen overmoed
bezield.
Hoffmann voorloopig is schrijven over ruilverkaveling nog
tevens schrijven over dezen geestdriftigen strijder wordt in 1898
gekozen tot voorzitter der Vereeniging en, als hij in 1900 als zoo
danig aftreedt, wordt hij aangewezen als redacteur van het Tijd
schrift naast I. Boer H.zn. Deze laatste legt in 1903, wanneer hij
137