310 Bij de bestudeering van het wel en wee der landmeetkunde kan men de feiten en voorvallen in drie rubrieken onderbrengen: de landmeetkundig technische in den engeren zin van het woord, de juridische en de organisatorische rubriek. De rubrieken zijn niet scherp van elkander gescheiden en de ge beurtenissen, die tot één er van behooren, hebben een sterken in vloed op die der anderen. Over de tweede rubriek zal ik zwijgen. Niet alleen omdat ik mij daar op een terrein zou bevinden, waarop ik mij niet thuis gevoel, maar bovendien, omdat de na mij komende spreker U hierover wel het een en ander zal hebben mee te deelen. Wat de derde rubriek betreft, deze valt strikt genomen niet onder den aangekondigden titel van mijn voordracht. Toch zou ik deze niet buiten beschouwing kunnen laten, omdat de wijze waarop en de vorm waarin de uitoefening der landmeetkunde geschiedt, afhan kelijk zijn van den stand der techniek en er ook omgekeerd afhanke lijkheid bestaat. Ik wil mij dan eerst bezighouden met de technische rubriek en dan moet ik als de belangrijkste gebeurtenis uit het verleden noemen het gereedkomen van het grootsche werk der Rijksdriehoeksmeting. Hoe dit werk tot stand is gekomen, hebben vele der hier aanwezi gen, enkele zelfs van zeer nabij, kunnen waarnemen. Een overzich telijke beschouwing van de hand van den Heer Th. L. K w i s t- h o u t over de totstandkoming der plannen en de wijze van uitvoe ring vindt U in het Jubileumnummer van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde. In 1929 kwam het werk gereed en van dat oogenblik af had men in ons land de beschikking over 3732 punten, voornamelijk torens, waarvan 1548 door verzekering waren vastgelegd. Het is van ongemeene beteekenis voor de ontwikkeling en het peil der landmeetkunde in ons land geweest, dat de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing zich niet beperkt heeft tot haar oorspronkelijke taak: de primaire driehoeksmeting, doch ook de se cundaire driehoeksmeting ter hand heeft genomen. W4j hebben hierdoor een homogeen werkstuk verkregen, uitgevoerd door spe cialisten, van een groote nauwkeurigheid, waarom vele landen in Europa ons kunnen benijden. Het valt thans geheel binnen de mogelijkheden der dagelijksche landmeetkundige praktijk om, uitgaande van deze vaste punten, door een uniforme werkwijze te komen tot het aantal terreinpunten, noo-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1934 | | pagina 318