DIVERSEN.
78
Examen voor landmeetkundige assistenten.
Door de Algemeene Vergadering van onze Vereeniging, op
4 September 1933 te Amsterdam gehouden, werd de volgende Motie
aangenomen:
,,De Algemeene Vergadering acht het wenschelijk, dat
„een examen wordt ingesteld, zooals bedoeld door den heer
„J. G. F o r t u i n in zijn artikel in de eerste aflevering 1933
„van het Tijdschrift en draagt het Bestuur op, zoodanige
„maatregelen te treffen, dat op de volgende jaarvergadering
„aan de hand van een uitgewerkt voorstel de practische uit-
bij voogd en toezienden voogd niet altijd in vertrouwde handen zijn en blijkt het
nut van de bepaling der Instructie Manutentie 121, dat Ontvangers en Bewaar
ders den Officier van Justitie kennis moeten geven, als zij van meening zijn, dat
in een acte die belangen in het gedrang komen.
In „Publieke Werken" wordt een vonnis van de Rechtbank te Haarlem medege
deeld, dat ook te vinden is in W 12193, met het arrest van het Hof te Amster
dam in W 12457.
Het behandelt de veel voorkomende kwestie, of men te maken heeft in een akte
met een servituut of met een persoonlijke verplichting.
Bij uitgifte van bouwterrein was in de akte ten behoeve van anderen gemeente
grond (in perceelen aangeduid) als „servituut" bedongen, ten laste van het ver
kochte, dat daarop alleen een heerenhuis van hooge huurwaarde mocht worden
gebouwd volgens door B. en W. goedgekeurde plannen. Dit geschiedde. Een
latere eigenaar ging het pand verbouwen tot beneden- en bovenhuis („zonder"
toestemming van B. en W. Hoe dit mogelijk is, komt niet ter sprake!).
B. en W. willen nu op grond van het „servituut" den vorigen toestand zien
hersteld.
De Rechtbank oordeelt, dat hier geen sprake is van een erfdienstbaarheid, al
leen van een op den eersten kooper gelegde persoonlijke verplichting.
(Volgens den Hoogen Raad moet art. 1351 BW zóó worden begrepen, dat
deze verplichting niet op den volgenden eigenaar overgaat. H. R. 3 Maart 1905
W 8191.)
In hooger beroep echter besliste het Hof, dat hier wel een servituut rechts
geldig is gevestigd, immers de essentialia: iets dulden ten nutte en ten laste van
een erf (art. 721) zijn aanwezig.
In een analoog geval besliste de Rechtbank te Utrecht evenals het Hof (W
12574). Zie over deze materie verder Asser-Scholten II 6e druk blz. 233 en vlgg.
8 Mei 1934. T