93
en die er toe zal leiden, dat over en weer aan bepaalde voorwaarden van nauw
keurigheid en van uniforme werkwijzen moet worden voldaan. De invoering van
„veldassistenten" bij het Kadaster en het treffen van een regeling tot samen
werking tusschen dezen dienst en den Meetdienst van den Rijkswaterstaat wijzen
onmiskenbaar in deze richting.
Momenteel bestaat er geen examen van de hier bedoelde orde, dat goede waar
borgen biedt, dat de geslaagde de praktijk der lagere landmeetkunde beheerscht,
zoodat geen algemeen bruikbare krachten worden gevormd, doch alleen per
sonen, die in de diensten opgroeien voor de eischen van die diensten alleen.
Een Staatsexamen, gegrond op de praktijk, zou in deze omissie kunnen voor
zien en de waarborgen voor een uniforme bekwaamheid van de geslaagden kun
nen verschaffen.
Zoolang echter een dergelijk Staatsexamen niet wordt ingesteld en de kans
daarop moet in de huidige tijdsomstandigheden op nihil worden gesteld meent
bovengenoemde Vereeniging, dat voor haar, als oudste vakorganisatie in den
lande op landmeetkundig gebied, de taak is weggelegd, zulk een examen in te
stellen.
Aan het Bestuur werd daarom opgedragen, zoodanige maatregelen te treffen,
dat in de volgende jaarvergadering aan de hand van een uitgewerkt voorstel de
praktische uitvoering definitief beoordeeld zou kunnen worden.
Het Bestuur heeft dientengevolge een commissie benoemd, bestaande uit:
S. E i s e n g a, landmeter van het Kadaster te 's-Gravenhage,
J. G. Fortuin, adjunct-hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat te Delft,
F. H a r k i n k, landmeter van het Kadaster te Rotterdam,
allen leden der Vereeniging en haar opgedragen, een programma te ont
werpen en de praktische uitvoerbaarheid te bestudeeren.
Ondergeteekenden zouden het teneinde in staat te zijn aan hun opdracht de
ruimste uitvoering te geven op prijs stellen, van U te vernemen of -hetzij
reeds thans of in de naaste toekomst bij Uw Dienst of instelling werkzaam
heden van landmeetkundigen aard worden verricht en welke eischen te dien aan
zien aan het personeel, dat met de uitvoering is belast, worden gesteld. Hierbij
behoeft er niet van te worden uitgegaan, dat daarvoor speciaal landmeetkundig
personeel noodig zou zijn; het is immers niet ondenkbaar, dat reeds aanwezig
personeel zich aan dit examen wilde onderwerpen, of dat b. v. aanstaande
(water-) bouwkundige opzichters, behalve hun andere diploma's, ook dat van de
Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde behaalden.
Zij zijn daarom zoo vrij, U bijgaande vragen voor te leggen, in de hoop, dat
U hun met een beantwoording wel van dienst wilt zijn.
Indien U, behalve de antwoorden op deze vragen, nadere beschouwingen over
dit onderwerp wilt geven, zullen zij dat zeer waardeeren.
Met de meeste hoogachting,
Delft,
's-Hage, Januari 1934.
R'dam, J
FORTUIN, Voorzitter.
EISENGA,
HARKINK, Secretaris,
Mathenesserweg 81b,
Rotterdam-W est.