104 Foutenvoortplanting in polygonen met tusschenazimuths. 1. Inleiding. De polygoon, als landmeetkundige constructie in het begin van de vorige eeuw nog slechts toegepast in noodgevallen, n.l. voor ter reinen, waarin de driehoeksmeting niet kon doordringen1), heeft meer en meer aan beteekenis gewonnen en is tegenwoordig een vrij wel onmisbaar element in de landmeetkunde. Een juiste waardee ring van zijn groote voordeelen boven triangulatie eenvoudiger, dus goedkooper verkenning en meting, weinig of geen hulpmetingen, soepeler aanpassing aan de terreinsvormen, directe grondslag voor het detailpolygonen- of meetlijnennet heeft in de laatste jaren zelfs geleid tot het streven de „Kleintriangulation" geheel of gedeeld telijk te vervangen door veelhoeksmeting.2) Een van de bezwaren, waarop men daarbij stuit, is de ongunstige invloed van de hoekfouten, d.w.z. de fouten, welke optreden in de hoekmeting en de centreering van theodoliet en signalen. Boussole- polygonen zullen in het volgende slechts terloops worden genoemd.) Op verschillende manieren heeft men dezen invloed trachten te gen te gaan. Het meest voor de hand liggende middel is het ver- grooten van de zijdelengten, waardoor het aantal hoeken, dus ook het aantal hoekfouten verminderd wordt. De moeilijkheden, niet al leen voor de polygoneering zelf, doch ook voor de eventueele aan sluitende detailmeting, welke het meten van dergelijke lange zijden met zich brengt, kunnen worden vermeden door de lengten te be palen d. m. v. een hulppolygoon. Dikwijls zullen echter terreins omstandigheden, bebouwing en begroeiing, deze werkwijze onmoge- R. R o e 1 o f s, landmeter van het Kadaster te Batavia. 1) Een klassiek voorbeeld is de Landesvermessung van Württemberg in 1820—1840, waarbij in het voor triangulatie ondoordringbare Schwarzwald vaste punten werden bepaald door polygoneering. (Jordan II/l, 109.) -) Door Kerl tijdens de vijfde vergadering van de „Beirat für das Vermes- sungswesen' in 1928 geformuleerd a.v.: ,,Wir stehen m. E. an einem Wende- punkte der jetzt üblichen Polygonisierungsmethode im engmaschigen Dreiecks- netze. Man wird vielleicht schon bald zu einer ganz anderen Bewertung langer Polygonzügekommen. Man wird lange Prazisionspolygonzüge im weit- maschigen Netze legen". (Allg. Verm.-Nachr. 1930, blz. 59.) Zie ook de inleiding van Förstner: „Ausgleichung und Genauigkeit von Poly- gonzügen im weitmaschigen Dreiecksnetz". (Z. f. V. 1933, blz. 49.)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1935 | | pagina 104