11 Als in een transportakte de kadastrale aanduiding ontbrak (denk aan onze onder- handsche akten), moest de betrokken ambtenaar deze te velde zelf gaan vaststel len in tegenwoordigheid van partijen. Een prachtig middel om eindelooze moei lijkheden te voorkomen! Het begrip „buurweg" blijkt nog steeds moeilijkheden in zich te bevatten. In W 12712 vindt men een arrest van het Hof te Arnhem d.d. 25 Januari 1933, waarbij eenige eischers hun vordering zien ontzegd, op grond van het feit, dat zij slechts „huurders" zijn. Voor een „buurweg" is noodig, dat deze wordt gebezigd door de eigenaren van de aangrenzende perceelen. Het feit, dat de huurders van een complex woningen van één eigenaar een straatje als uitgang bezigen, maakt dit straatje niet tot een buurweg. Hoever de macht van den gemeentewetgever strekt ten aanzien van den grond eigendom, was al vele malen het onderwerp van een proces. In W 12758 be handelt de Hooge Raad (arrest d.d. 29 Januari 1934) een verordening der ge meente Naarden over zandafgraven in verband met behoud van het natuur schoon. De betrokken grondeigenaar meende, dat de verordening, gevoegd bij een bouwverbod op grond van de Woningwet, hem het gebruik van zijn perceel vrij wel geheel ontnam. De Hooge Raad overwoog, dat de onderhavige verordening niet in strijd was met art. 625 B.W., dat het bestaan van een bouwverbod op grond van de Woningwet hier niet ter zake deed en dat hier niet de eigendom en het genot den eigenaar geheel waren ontnomen, zoodat de gemeenteverordening niet ter zijde kon worden gesteld op grond van strijd met de wet. Over een servituut besliste de Rechtbank te Leeuwarden (11 Mei 1933 *W 12745) als volgt. Een waterschap in oprichting betwistte een eigenaar het recht door een be paalde sloot te varen. De eigenaar kwam met een koopakte uit het jaar 1848, waarin stond dat zijn perceel was „bevoorrecht" met vrije vaart over het lijdend erf „als van ouds". Het lijdend erf behoorde niet aan het waterschap, dat alleen toezicht er over zou verkrijgen. De Rechtbank overwoog nu, dat het waterschap „als derde" niet op grond van art. 627 B.W. meer bewijs kon eischen dan het overleggen der genoemde akte, ondanks den mogelijken twijfel aan de bevoegd heid der toenmalige partijen. Anders zou het bewijs van dergelijke servituten wel haast onmogelijk blijken te zijn. Ook komt in dit vonnis voor, dat de term „als van ouds" gelijkwaardig is met „sinds menschenheugenis" en ten minste bedoelt uit te drukken een termijn van 50 jaren. In de reeks uitspraken over de waarde van de kadastrale aanduiding in akten vindt men in N. J. 1915/193 een arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch dd. 15 December 1914. Daar wordt die waarde slechts in het bepaalde geval erkend. In een complex heide, water en dennen, waar de feitelijke grenzen allesbehalve dui delijk zichtbaar zijn, worden eenige perceelen verkocht. Het Hof overweegt hier, dat nu zonder andere aanduiding van ligging, gedaante en grenzen dan alleen de opgave van kadastrale nummers is verkocht, den kooper dan ook alleen den eigendom der perceelen toekomt, begrensd, zooals het kadaster ze aangeeft en aanduidt. In Indië schijnt de jurisprudentie denzelfden kant uit te gaan zooals blijkt uit

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1935 | | pagina 11