170
strumentfouten en de centreeronnauwkeurigheden, een meer toe
vallig karakter krijgen en bij de vorming van het gemiddelde gedeel
telijk kunnen wegvallen.
De tweede maatregel, de directe azimuthsbepaling van enkele op
regelmatige afstanden (gewoonlijk ongeveer 1 km) liggende zijden
van den veelhoek, richt zich slechts op de hoekfouten, dus niet op
de lengtefouten, en heeft ten doel de voortplanting hiervan te
stuiten.
Daar deze methode in Holland geen toepassing vindt, zal het U
wellicht interesseeren iets meer van deze azimuthsbepalingen te
hooren. Algemeen geschieden ze door zonswaarnemingen. Gemeten
wordt de hoogte van de zon en het azimuthsverschil t.o.v. de ter-
restrische richting, d.w.z. de polygoonzijde.
Aan een kaart, gewoonlijk een topografische kaartwordt de
geografische breedte van de standplaats ontleend en aan den Nau
tical Almanac de zonsdeclinatie op het afgelezen tijdstip van meting.
Met deze gegevens wordt uit de waargenomen hoogte het azi
muth van de zon berekend en tenslotte, door toevoeging van het
gemeten azimuthsverschil, het azimuth van de polygoonzijde. De
middelbare fout in het gemiddelde van vier dergelijke zonswaar
nemingen is ongeveer 5".
Een bezwaar, dat deze waarnemingen aankleeft, is de groote af
metingen van het zonsbeeld, waardoor men niet op het centrum van
de zon kan instellen, doch het zonsbeeld aan de beide kruisdraden
tegelijk moet laten raken.
Dit is een bron van onnauwkeurigheden en toen dan ook het
Bataviasche driehoeksnet georiënteerd moest worden, werd de voor
keur gegeven aan sferwaarnemingen.
Men houdt echter de moeilijkheid, de gelijktijdige raking aan (of
bij sterwaarnemingen eigenlijk: samenvalling met) de horizontale
en verticale kruisdraden te bewerkstelligen door voortdurende bij
stelling van den kijker met de fijnregeling. Dit heb ik getracht te
ondervangen door deze rakingen niet gelijktijdig, maar achtereen-
volgens te doen plaats hebben, eenvoudig door in den willekeurig
vast-ingestelden kijker het zonsbeeld zijn natuurlijke beweging te
laten volbrengen. Met een stopwatch wordt de tijd tusschen beide
rakingen opgenomen en daaruit de correctie berekend, welke aan
hoogte- of azimuthsaflezing moet worden aangebracht. Hoewel nog
niet voldoende waarnemingsmateriaal aanwezig is om reeds cijfers