216 Immers in den kadastralen legger zal meestal gezegd worden: huis en erf, zonder meer, ook als er een pad bij behoort. En de uitdrukking: „gelegen aan het Schoorsteenvegerspaadje" kan als een eenvoudige plaatselijke benaming zijn be doeld. Vooral ten plattenlande, waar dikwijls paadjes en weggetjes, die een alge meen bekenden naam dragen, leidende naar de hoofdwegen, behooren bij de aangrenzende perceelen. Daarom meenen wij, dat de overweging, dat „gelegen aan strijdig is met de opvatting, dat het pad mede zou zijn verkocht, niet juist is. Tegenover de meening omtrent de beteekenis van de kadastrale grootte kunnen wij stellen die van het Hof te s-Hertogenbosch, dat juist andersom besliste (dit tijdschr. jg. 1914/265 vlgg.). De ervaring leerde ons, dat partijen heel goed weten hoe groot het zichtbaar afgescheiden deel van de aardoppervlakte is waarover hun overeenkomst gaat. Zijn wij van meening, dat deze conclusies van de Rechtbank niet al te sterk zijn, ook de slotoverwegingen treffen niet door haar onafwijsbaarheid. Er blijkt uit, dat eischer wel alles heeft gesteld wat er aan te voeren was, om zijn recht op het pad aan te toonen. Wellicht is vergeten bewijs aan te bieden van sommige feiten, wat echter uit het gepubliceerde niet blijkt. Eischer beklaagde zich, dat gedaagde zijn eigendomsrecht op het pad schond door den overgang te belemmeren en zal waarschijnlijk gevorderd hebben, dat aan gedaagde deze belemmering zou worden verboden. De eisch werd afgewezen omdat naar 's rechters opvatting eischer zijn eigen domsrecht op het pad niet heeft bewezen. Hieruit volgt niet, dat dus gedaagde eigenaar moet zijn, wat dan ook in het vonnis niet valt te lezen. Zelfs als dit vonnis werd overgeschreven, zou noch in den legger noch op de kadastrale kaart wijziging gebracht worden. Deze beslissing gaat dus wel geheel buiten de kadastrale boekhouding om. De aandacht vestigen wij op de zevende overweging van de Rechtbank. Ook wij meenen, dat partijen niet op de hoogte plegen te zijn van het Kadaster, maar wel weten op het terrein, wat zij willen koopen en verkoopen. De zoo dik wijls geconstateerde „stilzwijgende onderwerping aan het Kadaster" kan dan ook alleen bevredigend werken, als een repressief ambtelijk onderzoek naar de be doeling van partijen wordt ingesteld; bij overdracht van geheele cultuurperceelen is dit een onafwijsbare eisch van recht en billijkheid. W. P. N. R. No. 3417 bevat een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam over de vraag of een centrale verwarmingsinstallatie als onroerend goed mede onder de hypotheek valt. De leverancier er van was begonnen de radiatoren weg te nemen. De hypo thecaire crediteur verzocht in kort geding, hem dat te verbieden, totdat beslist was over de vraag of deze radiatoren met den ketel en de buizen als behoorende tot het onroerend goed door hem mede konden worden verkocht. De Rechtbank gelastte het wegnemen te staken. In No. 3418 bespreekt prof. mr. E. M. Meyers uitvoerig en zeer waar- deerend de prae-adviezen, die behandeld zijn op de laatste Algemeene Vergade ring van de Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland en zijne Koloniën.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1935 | | pagina 216