45
Literatuuroverzicht (Boekbesprekingen).
Fotogrammetrie.
De min of meer stormachtige ontwikkeling der fotogrammetrie gedurende de
laatste 15 jaren komt tot uiting in het karakter van de tot heden verschenen leer
boeken. Van een leerboek verwacht men in het algemeen een inleiding in de theo
rie van een vak en een overzicht van de toepassingen, liefst voorzien van een
beoordeeling door den auteur. Afgezien van persoonlijken inslag en verschil van
aanpak, lijken daarom de meeste leerboeken, bijv. in het landmeten, in groote
trekken op elkaar, tenminste voor zoover zij van een vergelijkbare kwaliteit zijn.
Wie een leerboek bestudeert, krijgt een vrij volledig overzicht en ook wel eenig
algemeen geldig inzicht in een vak.
In de fotogrammetrie is dat nog geheel anders. De meeste leerboeken zijn ge
schreven ter verklaring, gedeeltelijk zelfs ter verdediging van een bepaald
systeem. Slechts een enkel boek maakt hierop een uitzondering. „Paul Gast,
Vorlesungen über Photogrammetrie" behandelt de stof wel aan de hand van zeer
bepaalde voorbeelden, maar laat zich over de tegenstellingen tusschen de me
thoden in verschillende landen niet uit. Geheel anders is dit, om eerst de Duitsche
boeken te noemen, met „Photogrammetrie und Luftbildwesen" van R. Hugers-
hoff (1930), dat meer nog in de behandeling van de stof dan in de uitdruk
kingswijze bij uitstek eenzijdig en polemisch is tot en met het onjuiste toe. Ook
de bekende „Ferienkurs in Photogrammetrie" van O. von Gruber kan men
geen gewoon leerboek noemen: een serie voordrachten van specialisten, waar
van het belangrijke hoofdstuk over de patentliteratuur, duidelijker dan de overige
hoofdstukken, den geestelijken achtergrond van dit boek verraadt. Ondanks
alle verdiensten is dit boek min of meer ongeschikt om er het vak in eersten
aanleg uit te leeren. In Frankrijk verscheen in 1930 het werk „Emploi de la Pho-
tographie Aérienne au levers topographiques a grande échelle", van H. Rous-
s i 1 h e, een lijvig boekwerk, dat uitsluitend over de ontschrankingsmethode handelt.
Een eigen plaats heeft het in 1931 verschenen Engelsche boek van Captain
H o t i n e, „Surveying by Airphotographs". Hierin wordt, met een duidelijk uit
gesproken afkeer van alle vastelandsche automatische kaarteermachines, een lans
gebroken voor de in Engeland ontwikkelde werkwijze (zie bespreking door
Prof. Finsterwalder in Bildmessung und Luftbildwesen 1934 blz. 100).
In 1933 gaf de technische staf van de „Fairchild Aerial Camera Corporation"
ons in het boek: „Multiple Lens Aerial Cameras in Mapping" een kijkje in de
Amerikaansche methoden en opvattingen, die verwantschap met de Engelsche
hebben. Thans is in 1934 het lang verwachte Zwitsersche standaardwerk ver
schenen van Baeschlin en Zeiler, „Lehrbuch der Stereophotogramme-
trie", een boek, dat geheel is ingesteld op de Zwitsersche ervaring en studie.
Bij de werken met het zuiverst en duidelijkst uitgesproken karakter, n.l.
Roussilhe, Hotine, Von Gruber en Baeschlin kan men zich niet
aan den indruk onttrekken, dat zij eigenlijk geschreven zijn voor den vakman en
niet voor den student. Zij hebben die eigenaardige beperking van de stof gemeen,
die niet willekeurig is, doch verklaard kan worden uit het arbeidsveld van den
schrijver. Doch tegenover deze beperking staat een merkwaardige uitvoerigheid