120
Vijftig jaar geleden.
(Vervolg.)
Bij de oprichting van ons Tijdschrift heeft direct de bedoeling voorgezeten,
ook aan hen, die buiten den kleinen kring van landmeters van het Kadaster
stonden, plaats af te staan, wanneer ze een bijdrage wilden leveren. Een op
vatting, die zeker door ieder gedeeld werd. Voor hen, door wie het landmeten
alleen uitgeoefend werd voor bijhouding van het Kadaster en voor wie het
Kadaster den eenigen band vormde met den vaderlandschen bodem, kon het
niet anders dan genoegen en leering zijn, anderen buiten hun corps te hooren
over landmeten met een ander doel, en over andere wijzen, waarop het grond-
crediet gediend werd. Daarbij zou men dan kunnen hooren de opvatting, die
buitenstaanders zich over de kadastrale zaken zouden vormen en zouden willen
uiten.
Dat het geen behoefte was aan kopij, dat men besloot een plaats aan anderen
in te ruimen, is aan te nemen uit de vele stof, die op een grondige behandeling
wachtte. Nu het Tijdschrift bestond, was men daartoe in de gelegenheid gesteld.
Alleen het Archief van het Kadaster door O. Gleuns had een tiental jaren
tevoren een greep gedaan uit hetgeen in die dagen aan belangrijke publicaties
verschenen was.
Van de uitnoodiging tot publicatie werd in den eersten jaargang reeds een
dankbaar gebruik gemaakt. In de eerste aflevering verscheen al een artikel van
Mr. C. E. Achterberg, Ontvanger der Registratie en Domeinen en Plaats
vervangend Kantonrechter te Helmond, over „Een nieuw Ontwerp van Wet
tot regeling van het Notarisambt."
Ook verder is het Tijdschrift dat jaar ruimschoots bedacht. Er verscheen
een bijdrage van F. de Bas, Kapitein van den Oeneralen Staf, over „het
Kadaster in Ned.-Indië" en van Borgerhoff van den Berg over den
„Agrarische toestand op Java".
Een vergelijking van dat verleden met het heden doet zien, dat tegenwoor
dig nog steeds bijdragen geleverd worden door hen, die niet lid zijn van de
Vereenigingen, wier officieel orgaan het Tijdschrift is.
Die eerste bijdrage van Mr. Achterberg was de inleiding van een onder
werp, dat ook nu nog niet zijn belang verloren heeft, n.l. de kadastrale aan
duiding in transport- en hypotheekakte.
Jarenlang is hierover geschreven en nu de lezers den lang verbeiden klapper
op de eerste 50 jaargangen van het Tijdschrift ontvangen hebben, zullen ze daar
in over de kadastrale aanduiding een uitgebreide reeks artikelen vinden.
Wie over kadastrale aanduiding schrijft, komt vanzelf op het kadastrale per
ceel en daarmede op kadastrale grenzen en ziedaar weer de groote puzzle, hoe
die grenzen vast te houden en geen voortdurende afwijking aan te treffen tus-
schen terreinstoestand en opgemeten rechtsgrens. Ongetwijfeld is het meer
malen bezwaarlijk voor de eigenaren, de mathematisch vastgelegde grens te
handhaven; maar de meeste bezwaren komen voort uit een zekere onverschil
ligheid als gevolg van de onbekendheid met doel en werkmethode van het
Kadaster.
(Wordt vervolgd.) V. d. W.