134 dat we kunnen spreken van een mooie aanwinst voor de bibliotheek, die we gaarne door zeer vele lezers gevraagd zouden zien. Het jaarverslag 1935 van de Vereeniging Het Grondbezit, dat ons voor de bibliotheek werd toegezonden, bevat een zeer lezenswaardig overzicht van de vele moeilijkheden in den tegenwoordigen tijd verbonden aan het bezit van grondeigendom. Natuurlijk wordt uitvoerig besproken het ingediende wetsontwerp tot nieuwe regeling van de pacht, het ontwerp Crisislandbouwhypotheekwet en de goed keuring van het Hilversumsche uitbreidingsplan, terwijl bezwaren tegen de druk kende grond- en waterschapslasten evenmin ontbreken. Uit een en ander blijkt wel hoezeer de grondeigenaren in de knel raken tus- schen de talrijke verordeningen, uitbreidings- en streekplannen, door de moei lijkheden met uitwegen op openbare wegen en de vele lasten op den grond eigendom gelegd. Het verslag besluit met den wensch, dat op de vereeniging, die momenteel ruim 800 leden telt van toepassing moge zijn het ,,Palma sub pondere crescit omdat alleen door een krachtige organisatie de grondeigenaren zullen kunnen voorkomen, dat zij geheel van de hun toekomende plaats worden verdrongen in de maatschappij en zij slechts in naam grondeigenaar blijven. Prof. Mr. Van Oven hield op 9 November 1935 een lezing voor de afd. Zuid-Holland van de Broederschap van Cand.-Notarissen. In W.P.N.R. 3439, 3440 en 3441 is als hoofdartikel, getiteld „Zakelijke overeenkomst en huwelijks- voorwaarden*' deze belangwekkende voordracht in extenso opgenomen. De zakelijke overeenkomst is een onderwerp, dat onze lezers wel zal interes seeren. Ook de wijze, waarop de hooggeleerde spreker-schrijver zijn opvattin gen weet uiteen te zetten, is de kennisneming ten zeerste waard, vooral waar het gaat om de vraag hoe de akte van overdracht van onroerend goed moet worden ingericht, waarbij ook het bekende standpunt van Ham aker-Schol ten, dat de eigendomsoverdracht tusschen partijen bij het opmaken der akte reeds is voltrokken en de overschrijving alleen de werking tegen derden tot stand brengt, ter sprake komt. (Zie ook W.P.N.R. 3448.) In W.P.N.R. 3447 behandelt Rechtsvraag III de bekende kwestie, dat een gebouw door verjaring het servituut van licht, uitgeoefend door een raam, heeft verkregen. Het gebouw op het lijdend erf wordt afgebroken en hooger weer opgebouwd, waardoor het servituut niet meer kan worden uitgeoefend. Terecht, want wel is door verjaring het servituut van licht, voortdurend en zichtbaar, verkregen, maar niet dat van niet-hooger-bouwen, dat alleen bij titel kan wor den gevestigd. Een kwestie die zich herhaaldelijk voordoet in dicht opeen ge bouwde plaatsen en waarbij men meestal meent, dat de licht-scheppende buur man gedupeerd wordt, wat toch inderdaad niet het geval is. In W.P.N.R. 3450 is een aardige Rechtsvraag I te vinden over een servituut van voetpad, waarbij o.a. ter sprake komt of „voetpad omvat het recht om rijwielen en andere door voetgangers aangewende vervoermiddelen aan de hand

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 132