141 Ook een geringe afwijking tusschen kadastrale grens en nieuw gewenschte rechtsgrens zal aan de aandacht van belanghebbenden ontsnappen. Wil de kadastrale omschrijving zeker in overeenstemming zijn met het per ceel, dat men wil overdragen of bezwaren, dan zou het gewenscht zijn, dat beide partijen de grenzen in tegenwoordigheid van een kadastraal deskundige aan wezen. Indien we dan aannemen, dat deze over goede en zeer overzichtelijke gegevens van de kadastrale grenzen beschikt, dan zou een geval als het be kende Rotterdamsche zich niet voordoen. Uitmeten vóór de overdracht is een mooi principe, maar het geeft alleen zekerheid omtrent de nieuw gevormde grens. De schrijver van het artikel bespreekt het werk van de Staatscommissie van 1867, tot herziening van de wetgeving op de eigendomsoverdracht, het hypo theekwezen en het Notarisambt, welke commissie haar arbeid niet door wets wijziging bekroond zag. Nu is in het besproken wetsontwerp alleen de herzie ning van de Wetgeving op het Notarisambt aan de orde. De bepalingen om trent kamers van toezicht en het kassiersbedrijf zijn voor ons van geen belang. De bepalingen betreffende de kadastrale aanduiding van onroerend goed in akten, bestemd om in de openbare registers te worden in- of overgeschreven, bleven onveranderd. De perceelen moesten worden aangeduid door Gemeente, Sectie en het nummer, waaronder elk perceel afzonderlijk ten kantore van het Kadaster bekend is. Boer was het daarmee niet eens en had reeds van zijn meening doen blijken in W. v. N. en R. Hij wenschte het voorschrift scherper te stellen, n.l. Ge meente, Sectie en nummer, waaronder de betrokken perceelen op de kaarten ten kantore van het Kadaster bekend zijn; van gedeelten van nummers zou ook de grootte vermeld moeten worden. Verder werd door Boer voorgesteld den notaris te verplichten, een onjuiste kadastrale aanduiding in zijn akte of protocol te verbeteren in een aan registra tie en overschrijving onderworpen verklaring, zoo mogelijk opgemaakt met mede werking van partijen. De notaris zou dan niet meer de keuze hebben tusschen rectificatie of boete, met welke laatste keuze de administratie op den grondeigen dom weinig gebaat zou zijn. Dat er bij foutieve kadastrale aanduiding weinig boeten worden opgelegd, vindt zijn oorzaak o.a. in de resolutie van 6 Febr. 1857 nr. 109 (P.W. 2843), dat geen vervolging meer wordt ingesteld als reeds rectificatie heeft plaats gehad. Hiertoe werkt mee art. 120 (oud 96) I.K. dat den hypotheekbewaarder voor schrijft, notarissen een uitnoodiging tot rectificatie te zenden bij gebleken on juiste kadastrale aanduiding. Nu doet zich hier volgens mr. Achterberg de onjuiste juridische figuur voor, dat de wet een boete van 10.stelt op elke overtreding, terwijl bij resolutie bepaald wordt, dat deze door rectificatie ontgaan kan worden. Waar bij de mogelijke keuze tusschen boete en rectificatie volgens mr. Ach terberg wel steeds het laatste gekozen zal worden, is de verplichting tot rectificatie in de Wet niet noodig. Boer erkent ook, dat het aantal fouten in dezen door notarissen gemaakt, gering is, en zoo ze voorkomen direct verbeterd worden. De fouten komen voort uit onderhandsche akten en andere oorzaken.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 139