144 Moge hierdoor de eigendomstoestand behoorlijk zijn weergegeven, een be smetting met hypotheek kan er het gevolg van zijn, en dit is nu volgens voor schriften verboden. Indien het perceel vrij is van hypotheek, wordt dit middel ook thans nog wel toegepast om belanghebbenden op de onnauwkeurigheid at tent te maken; de geldschieter zal dan wel als eisch stellen, dat de toestand in het reine gebracht wordt. Een voordeel van deze consortboekingen is nog, dat de kaart in overeen stemming blijft met den terreinstoestand. Tegen het vervallen van grenzen van cultuurperceelen verzet zich alleen een eventueele hypothecaire bezwaardheid. De commissie 1887 klaagde over de vele consortstellingen door foutieve ka dastrale aanduiding in onderhandsche en notarieele akten. Men wenschte daar om geen verplichte kadastrale aanduiding, voordat de kadastrale boekhouding voldoende waarborgen zou opleveren om daaraan de boekhouding van onroerend goed te verbinden. Ze deed daarom ook in art. 463 het volgende voorstel: „In de ter overschrij ving aangeboden akte moet, hetzij door opgave van de kadastrale kenmerken, hetzij op andere wijze, nauwkeurig worden aangeduid welke goederen of ge deelten van goederen door partijen bedoeld zijn." Door het klakkeloos, dus zonder eenige controle, tot eigendomsgrenzen pro- clameeren van grenzen van cultuurperceelen, wordt de rechtszekerheid van den grondeigendom ondermijnd. Zoolang men kadastrale perceelen koopt, zonder na te gaan of het kadastrale perceel identiek is met wat men op het terrein meent te verkrijgen, zullen de kadastrale aanduidingen voor de gevallen ,waar het op aankomt, van weinig nut zijn. Wel wordt terecht beweerd, dat het Kadaster niets bewijst bij het ver krijgen van onroerend goed, maar dan moet men het stuk grond verkoopen in den staat, waarin het zich nu bevindt en terugkeeren tot het Germaansche recht, waarbij men langs de grenzen van het perceel liep in bijzijn van getuigen. Wordt een perceel gesplitst, dan wordt de nieuwe grens aangewezen, maar de andere grenzen kunnen misverstand tusschen partijen doen ontstaan, of tus- schen partijen en het Kadaster. De commissie 1906 stelde een art. 671a voor, dat luidde: „De ligging van de onroerende zaak moet in de akte van overdracht worden aangeduid zoowel door vermelding van haar kadastrale indeeling, als door een nadere omschrijving." De nadere omschrijving moet hier de redding brengen. Wanneer alle grenzen worden opgegeven van het verkochte perceelsgedeelte door een omschrijving, als een hek, een verlengde huis, een paar maten, zal het de taak van den land meter zijn, deze gegevens met de kadastrale grenzen te vergelijken. Dit zou on dubbelzinniger den wil van partijen weergeven dan een aanduiding als een ooste lijk gedeelte van perceel nr. zooveel. Partijen zullen dan niet later, maar reeds direct er opmerkzaam op gemaakt worden, als de kadastrale grens niet overeenkomt met die van het verkochte. (Wordt vervolgd.) V. d. W.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 142