181
sie gewend heeft, om te vragen of Hr. Ms. K XVIII de route naar
Indië via Kaapstad en Australië zou kunnen nemen. Zooals bekend,
is dit verzoek toegestaan en heeft de Marine in het afgeloopen
jaar met deze reis weder een nieuw bewijs van groote medewer
king voor wetenschappelijk onderzoek gegeven. Door de zwaarte
krachtsresultaten van den oversteek van den Indischen Oceaan
van Durban naar Fremantle is de oplossing van het probleem
inderdaad verkregen.
Deze resultaten toonen alle een duidelijk teveel aan zwaarte
kracht, dat ook bij dezen oversteek weer sprongsgewijs aan de
continentsranden aan weerszijden optreedt. Dit sluit de handhaving
van de afplattingshypothese uit: van negatieve anomalieën, zooals
die volgens die onderstelling hier zouden moeten voorkomen, is
geen spoor te bekennen. Men moet dus wel aannemen, dat de
wijdverspreide afwijkingen, die zoowel in het zwaartekrachtsveld
van de aarde, als in den vorm van de geoïde blijken voor te komen,
niet door een afplatting in het vlak van den equator zijn te ver
klaren. De resultaten van de reis van de K XVIII zijn integendeel
een volkomen bevestiging van de onderstelling, dat deze afwijkin
gen samenhangen met de verspreiding van vastelanden en oceanen.
Niet alleen de resultaten in den Indischen Oceaan zijn hiermee in
overeenstemming, maar ook alle resultaten in den N. en Z. Atlan-
tischen Oceaan; ook hier worden velden van teveel aan zwaarte
kracht aangetroffen en ook hier vindt men een plotselingen over
gang tot deze positieve anomalieën aan de randen van de con
tinenten.
De vraag rijst nu, wat de beteekenis kan zijn van deze uitge
strekte anomalieënvelden op de oceanen. Zij beteekenen afwijkin
gen van evenwicht in den opbouw van de aarde en een nader
onderzoek wijst onmiddellijk uit, dat deze niet veroorzaakt kunnen
worden door evenwichtsverstoringen in de eenige tientallen kilo
meters dikke starre korst van de aarde; deze is te zwak dat zij
evenwichtsverstoringen van zoo groote uitgebreidheid zou kunnen
dragen. De evenwichtsverstoring moet dieper liggen, in de plasti
sche lagen onder de korst, en daar evenwichtsverstoringen in deze
plastische lagen noodzakelijkerwijs tot stroomingen moeten leiden,
kan men met vrij groote zekerheid de gevolgtrekking maken, dat
nog groote stroomingsstelsels in de aarde gaande zijn. Een toe
passing van de vergelijkingen der taaie vloeistoffen wijst uit, dat