188
Landmeten en Waterpassen door H. J. van Leusen, Inspec
teur b. d. Ned. Heidemaatschappij. Uitgave Waltman - Delft 1936, 4e
druk. VIII 219 blz., 16 X 24 cm, 151 fig. Prijs in linnen band 5.50.
De verschijning van een vierden druk van een technisch boek, dat door den
aard van het onderwerp in ons land geen zeer groote afname kan vinden, toont
wel de voorkeur aan, die het verdient boven andere soortgelijke werkjes in onze
taal. En deze nieuwe druk is zeker tevens weer een verbetering van zijn voor
gangers: vele figuren zijn verduidelijkt, op verschillende nieuwe instrumenten
en afleesmethoden is de aandacht gevestigd en bovenal, het aantal in tabellen
uitgewerkte voorbeelden uit de praktijk is weer met eenige uitgebreid. Op het
laatste kan vooral bij beginnelingen niet genoeg worden gewezen: het uitvoeren
van berekeningen in daartoe speciaal samengestelde formulieren zal een groot
aantal fouten en vergissingen, veroorzaakt door slordig neerschrijven, voor
komen.
Het werkje is bedoeld om gebruikt te worden bij het onderwijs aan technische
scholen en voor zelfstudie, en voor beide doeleinden lijkt het mij zeer geschikt,
al zullen verschillende onderwerpen bij eigen studie nog wel eens deskundige
toelichting vragen. Speciaal is dit het geval bij de in deze uitgave behandelde
coördinatenberekening van een Snelliuspunt volgens de methode Collins. De
poging, die de schrijver doet, de aansluiting van een eigen meting aan het net
van de Rijksdriehoeksmeting te behandelen, is zeker te waardeeren: in een volgen
den druk evenwel zal een meer uitvoerige toelichting van de Snelliuspuntsbe-
paling niet mogen ontbreken. Er moge dan tevens aan worden gedacht, dat op
nul herleide richtingen geen georiënteerde richtingen zijn, zooals in het formu
lier is ingevuld, en dat het niet noodig is eerst te onderzoeken of P „binnen of
buiten den driehoek" is gelegen.
Enkele andere aanmerkingen mogen hier nog volgen.
In 4 wordt ten onrechte beweerd, dat in de instrumenten voor landmeten
enkel convergeerende lenzen worden gebruikt.
Fig. 5b, voorstellende den gang der lichtstralen indien het voorwerp zich be
vindt binnen brandpuntsafstand, is mislukt; men krijgt den indruk, dat de lens
werkt als een spiegel.
In 28 wordt behandeld de regeling van een ruiterniveau. Met de verticale
correctieschroef wordt de richtlijn evenwijdig aan de as gebracht en vervolgens
met de horizontale in één vlak!
In 47 wordt bij de beschrijving van den gang van den lichtstraal in het
prisma van Bauernfeind beweerd, dat op het verfoeliede hypothenusavlak „totale
terugkaatsing" plaats vindt.
In 59 wordt aangeraden jalons, die men nog niet gebruikt, steeds neer te
leggen. Bij het volgen van dezen raad zal men bij het weer opzoeken heel wat
tijd en waarschijnlijk jalons verspelen.
In fig. 49, 50 en 51 vallen sommige hoekpunten en zijden van den construc
tievierhoek samen met de terreingrenzen; in de praktijk is dit veelal niet uit
voerbaar.
De oppervlakteberekening in 81 is voor de strooken langs de vierhoekszijden
niet gecontroleerd, wat toch eenvoudig had kunnen geschieden.