19 tusschenpunten. In fig. 6 moet men transformeeren van PQ naar RS zonder dat er twee aansluitingspunten zijn. In zoo'n geval dient men te zorgen, dat die er komen. In het hoofdstelsel TU zijn bekend P, Q, R en S en in het bijstelsel RS de punten R en S. Men kan het hoofdstelsel TU dus transformeeren m. b. v. de aansluitingspunten R en S naar het bijstelsel RS, waardoor in dit laatste de coördinaten van P en Q bekend worden. RS wordt dan hoofdstelsel ten opzichte van het bijstelsel PQ. Dit laatste wordt nu m. b. v. de punten P en Q ge transformeerd naar het stelsel RS. Fig. 6 stelt dus een dubbele aan sluiting aan twee punten voor. Men is gewoon te zeggen, dat men de punten van het eene stel sel transformeert naar het andere door ze te laten ondergaan een verschuiving, een vermenigvuldiging (vergrooting) en een draaiing welke drie bewegingen tezamen de gelijkvormigheidstransformatie vormen. Terwille van een gemakkelijke voorstelling (de punten be wegen immers in werkelijkheid niet!hebben wij bij de afleiding van de formules de punten op hun plaats gelaten en de assenstelsels bewegingen laten ondergaan. Toch is bovenstaande schijnbaar on juiste zegswijze de juiste meetkundige interpretatie van hetgeen men in het formulier doet. Als gegevens voor de berekening heeft men de coördinaten van een groep punten in het eene stelsel en en die van twee punten in het andere, zonder dat men eenige meet kundige voorstelling behoeft te hebben van de ligging der stelsels t.o.v. elkander. De berekening geschiedt feitelijk in één stelsel, nl. het gezochte (kolommen 5 en 6). Wat men hier doet, komt op het volgende neer: men legt het gegeven stelsel met al zijn punten zoo op het gezochte, dat positieve X- en Y-assen samenvallen; men verschuift de groep punten, de figuur dus, (niet de assen) van het gegeven stelsel in twee richtingen, evenwijdig aan de assen, zoo, dat de punten A samenvallen; men vermenigvuldigt van A uit de figuur van het gegeven stelsel met een zoodanigen factor X, dat AE even lang wordt als in het gezochte stelsel; men draait de figuur van het gegeven stelsel om A in negatieven zin 'over een hoek \p, zoodat AE samenvalt met AE in het gezochte stelsel. Op dit mo ment ligt de geheele figuur op zijn plaats in het gezochte stelsel. De tiendeelige aanvullingen hebben het nadeel van het herleiden van het negatieve getal tot zijn aanvulling en omgekeerd. Het ge-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 19