36
net van de centreering. Dit kan op twee manieren geschieden; we
kunnen 1°. den uurhoek bepalen, 2°. de hoogte meten.
In het eerste geval beschikken we over de volgende gegevens:
den uurhoek t, de declinatie van de ster en de geografische
breedte van de plaats van waarneming cp.
Deze laatste kan worden berekend uit de coördinaten in stereo-
grafische projectie; de declinatie vinden we in den Nautical Alma
nac. Over de bepaling van den uurhoek zal later worden gesproken.
Van den parallactischen driehoek zijn dus twee zijden met den
ingesloten hoek bekend; het azimuth A is te berekenen.
Met behulp van den cotangensregel kunnen we gemakkelijk den
gevraagden hoek in de gegevens uitdrukken:
cot a sin b cos b cos C sin C cot A
Indien we vaststellen, dat we den uurhoek t tellen van het Zuid
punt van den aequator tot het voetpunt van den declinatiecirkel in
positieve richting en het azimuth A van het Noordpunt van den
horizon tot het voetpunt van den verticaalcirkel, eveneens positief,
dan vinden we door substitutie van de op dit geval betrekking heb
bende waarden (zie fig.) voor een ster in het Oostelijk halfrond:
cot (90 3) sin (90 <p) cos (90 cp) cos t) sin t) cot A
of tg cos cp sin cp cos t sin t cot A
sin cp cos t tg o cos cp
dus cot A
sin t
Deze formule geldt ook voor het Westelijk halfrond en even
eens voor den meridiaan, want dan is t 0° of 180° dus
sin cp tg cos cp
cot A 09 -
Aangezien de teller over het algemeen niet nul is, is cot A oo
en A 0° of 180°. Is de teller ook nul, dan is cp S; de ster
staat in het zenith, cot A is onbepaald en er is dus geen azimuth.
De formule is algemeen geldig.
In het tweede geval meten we de hoogte h van de ster, terwijl
dan natuurlijk cp en S eveneens bekend zijn.
We kennen dus de drie zijden van den parallactischen driehoek.
We maken gebruik van den cosinusregel:
A cos a cos b cos c
cos A
sin b sin c