4 C mogen de fouten in A en B niet als onafhankelijk worden aan genomen, immers de fouten van B worden beïnvloed door die van A, omdat voor de bepaling van B het punt A gebruikt is. Hoe moet men verder handelen, als het gegeven punt iets ge stoord is? De kans is groot, dat na verloop van jaren een toren spits iets van plaats veranderd is. Hierdoor behoeft zoo n punt nog niet direct onbruikbaar te zijn voor de bepaling van nieuwe punten, maar hoe deze onzekerheid in rekening te brengen? Verder zijn nog in de methode zelf elementen aanwezig, die de strengheid ervan problematiek maken. Bij de gebruikte methoden wordt steeds eerst de stationsvereffening uitgevoerd: de richtingen van de verschillende series worden gemiddeld. Daarna wordt de eigenlijke puntvereffening berekend. Bij voorwaartsche richtingen moet tusschen deze beide bewerkingen de richting nog georiënteerd worden. Het vraagstuk wordt dus in tempo's uitgevoerd. Laat, om deze kwestie duidelijk te maken, een punt bepaald zijn uit 6 achter- waartsche richtingen, die in 8 halve series gemeten zijn. In totaal zijn gemeten 48 richtingen. Er zijn 10 onbekenden (2 coördinaten en 8 oriënteeringsonbekenden)ergo zijn er 38 overtollige waar nemingen. Dit dus wat het vraagstuk als een geheel beschouwd betreft. De methode in de practijk is, dat men eerst de stations vereffening uitvoert. Gegevens voor dit vraagstuk: 48 richtingen; er zijn 13 onbekenden (5 hoeken en 8 oriënteeringsonbekenden), dus 35 voorwaarden of overtollige waarnemingen. Het resultaat van dit eerste tempo van de vereffening is een serie van 6 richtingen (de gemiddelde richtingen). Deze gemiddelde richtingen dienen als waarnemingen voor het tweede tempo van het vraagstuk. Gegeven 6 richtingen, 3 onbe kenden, dus 3 overtollige waarnemingen. Men kan nu nagaan, dat, wat de berekende coördinaten betreft, de behandeling in tempo's hetzelfde resultaat geeft als de berekening in één tempo. Ten aan zien van de middelbare fouten bestaat tusschen beide methoden een groot onderscheid. In de practijk let men slechts op de middelbare fout bij het laatste tempo. Dit is natuurlijk onjuist, omdat de fouten- theorie leert, dat de middelbare fout een statistische grootheid is, die uit een zoo groot mogelijke hoeveelheid materiaal berekend moet worden. Het meeste materiaal vindt men echter bij het eerste tempo. Bij voorwaartsche richtingen is, zooals gezegd, de zaak nog in-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 4