57
naar Nederlandsch recht is het nog geen strafbaar feit, eigenaar van grond te
zijn, wat men soms haast moet denken als men leest, wat uit naam van den
stedebouw over deze medeburgers wordt verkondigd.
Wij citeeren daartoe uit het Verslag bovenbedoeld (blz. 19): „Het zal
niet gemakkelijk zijn om alle „Mijnheers" in ons polderland, die reeds in hun
wieg hebben leeren stamelen van werkelijke of vermeende rechten, het besef bij
te brengen, dat de belangen van het individu voor die van de gemeenschap moeten
wijken."
Men zal algemeen inzien, dat der overheid de taak toekomt, regelend op te
treden bij de bebouwing, waartoe de Woningwet zeer terecht de opdracht geeft.
Echter een mentaliteit als blijkt uit het zoo juist aangehaalde, geeft niet de zeker
heid, dat de belangen van individu en gemeenschap zooveel mogelijk met elkaar
zullen worden verzoend. Dit zoo objectief mogelijk na te streven, zij een be
langrijke taak bij den „Stedebouw".
In W. 12905 vonden we een vonnis van de Rechtbank te Maastricht d.d.
10 Januari 1935 over de artt. 658 en 659 B.W.
Zooals bekend, geeft de wet regels, als men bouwt op eens anders grond
met zijn eigen materialen. De grondeigenaar kan dan tweeërlei eischen: afbreken
dan wel overnemen tegen vergoeding, tenzij men te goeder trouw meende bezitter
te zijn in welk geval geen afbraak kan worden geeischt.
Iemand was gaan bouwen op door hem gekochten grond. Echter tijdens dien
bouw was de bouwvergunning door B. en W. ingetrokken, waarop de bouwer
in beroep ging bij Gedeputeerde Staten. Indien deze het besluit van B. en W.
zouden bekrachtigen, zou ook de koopovereenkomst van den grond worden ont
bonden.
De bouwer wilde nu van den grondeigenaar betaling van de bouwstoffen en
het werkloon, de grondeigenaar wilde afbraak.
De Rechtbank sprak als haar meening uit, dat eischer, die op den door hem
gekochten grond heeft gebouwd op een tijdstip, waarop hij de nietigheid van
de koopovereenkomst en het dientengevolge door hem terugvorderen van den
koopprijs tegen teruggave van het gekochte kon voorzien (door de intrekking van
de bouwvergunning), naar artikel 588 lid 2 (over bezit te goeder of te kwader
trouw) geacht moet worden te hebben gebouwd, toen hij wist, dat de grond
waarop hij bouwde volgens zijn eigen stelling, zijn eigendom niet was. Hij kon
dan ook niet naar art. 659 B.W. betaling der bouwkosten vorderen nu gedaagde
volgens artikel 659 afbraak wenschte.
Het Hof te Arnhem wees op 8 Mei 1935 een arrest (W 12961), waarin naar
aanleiding van art. 672 B.W. een beslissing wegens onrechtmatige daad werd
gegeven, die ook teruggrijpt op de zinsnede uit art. 625, dat men geen gebruik
van zijn eigendom mag maken zoodanig, dat men aan de rechten van anderen
hinder toebrengt.
Wij citeeren de volgende overweging, die het geschil duidelijk belicht:
„Geintimeerde, wiens terrein het alleszins mogelijk maakt om den ijzeren wind
molen (welks nuttigheid voor het door hem aangegeven doel door het Hof boven-