58
dien wordt betwijfeld) zoo te plaatsen, dat hij voor appellants uitzicht heelemaal
niet hinderlijk is, heeft, door hem juist daar te plaatsen, dat hij het geheele
mooie uitzicht, dat appellant van zijn tuin en terras had, benam, art. 1401 ge
schonden, door niet in acht te nemen de zorgvuldigheid, die tegenover zijn buur
man in het maatschappelijk verkeer paste."
De molen moest binnen 8 dagen worden afgebroken. Geintimeerde heeft echter
cassatie tegen het arrest aangeteekend.
De Rechtbank te Utrecht kreeg de vraag te beslissen, of een bepaalde muur
geheel bij het ééne perceel behoorde, dan wel de grens door het midden van den
muur liep. (W 12894, 24 Januari 1934.)
Nadat eerst wordt overwogen, dat vast staat, dat eischers en gedaagde eigena
ren van de bedoelde aan elkaar grenzende perceelen zijn, vervolgt het vonnis
(gedaagde maakt aanspraak op den geheelen muur):
O. dat in gedaagdes erkentenis is te lezen, dat de kadastrale ligging der
perceelen met juistheid de grenzen van der partijen eigendommen aangeeft, maar
uit het verweer van gedaagde tevens volgt, dat zulks geenszins zijn bedoeling
was, immers door hem wordt juist betoogd, dat, en zulks in tegenstelling met
het standpunt van eischers, de Noordelijke scheidsmuur gebouwd is juist op de
grens der eigendommen, zoodat die muur geheel op haar grond is gebouwd en
dat dus deze grens niet loopt door het midden van dien muur, wat volgens
eischers naar de gegevens van het kadaster het geval zou zijn,
O. dat vast staat, dat de muur de afscheiding vormt tusschen de perceelen van
gedaagde en den onbebouwden eigendom van eischers,
O. dat hier niet geldt art. 681 B.W., dat niet betrekking heeft op het geval,
dat niet aan weerszijden van den muur een gebouw is opgericht,
O. dat al was art. 681 toepasselijk, dan art. 682 2e lid een uitzondering daarop
vaststelde,
O. dat eischers zich beroepen op een verklaring van den Landmeter van het
Kadaster, als zoude de kadastrale grens tusschen de perceelen worden gevormd
door het midden van den scheidsmuur, waardoor die muur aan elk der partijen
ter halver dikte zou toebehooren,
O. dat al wordt de grens inderdaad gevormd door het midden van den muur,
zulks op zich zelf geenszins de conclusie zou wettigen het trekken van welke
trouwens niet tot de taak van den landmeter behoort dat hier sprake is van
een scheidsmuur en dat die muur aan elke partij voor de helft zou toebehooren,
O. dat eischers geen vermoeden kunnen inroepen, dat de muur gemeen is, zoo
dat zij dit tegenover de ontkenning van gedaagde hebben te bewijzen, enz.
Uit het gepubliceerde viel niet op te maken of er beroep gedaan was op de
overgeschreven titels en op stilzwijgende onderwerping aan de kadastrale ge
gevens. Uit de aangehaalde verklaring van den landmeter meenen we te mogen
opmaken, dat deze gegevens zoodanig waren, dat zonder meer midden muur als
kadastrale grens kon worden aangegeven, hoewel het perceel van eischers on
bebouwd was. Wellicht was dit vroeger bebouwd geweest, wat voor eischers
een sterk punt zou zijn.
De overweging, dat al was midden muur inderdaad de grens, dan toch niet