8 derde richtingen. De benaderde coördinaten zou men desnoods nog op een kaart kunnen uitpassen, maar veel voordeel zal dit niet ople veren, eerder is het tegendeel te verwachten, omdat de benadering minder goed is. Verder is bij alle methoden noodig het construeeren van de „foutentoonende figuur". Hieronder wordt niets anders ver staan dan een kaart op zeer groote schaal, 1 a 1, 1 a 2, van de naaste omgeving van het te bepalen punt. Op deze kaart zijn geteekend de verschillende meetkundige plaatsen, waartoe de meting aanleiding geeft. Een voorwaartsche richting geeft als M.P. een rechte, een op het te bepalen punt gemeten hoek een cirkelboog, die door de groote schaal van de kaart eveneens als een rechte verschijnt. Al deze M.P.-en zouden door één punt moeten gaan. Door de waar nemingsfouten evenwel doen zij dit niet, waardoor de foutentoo nende figuur ontstaat. Grafisch vereffenen wil niets anders zeggen, dan het uitkiezen in deze figuur van het definitieve punt. Een algemeene opmerking moge hier op zijn plaats zijn. Het is duidelijk, dat men elk vraagstuk van de „indirecte waarneming'' grafisch kan behandelen door de hulponbekenden als coördinaten van een punt te interpreteeren. Met 2 hulponbekenden krijgt men dan een figuur in het platte vlak (een punt heeft hier 2 coördi naten); bij 3 onbekenden daarentegen een figuur in de 3-dimen- sionale ruimte, enz. Dit „enz." kan evenwel voor practische toepassingen buiten be schouwing worden gelaten, omdat men nu eenmaal geen figuren in de 4e of hoogere dimensionale ruimte kan teekenen. Een grafische vereffening, die in de 3-dimensionale ruimte zou moeten verloopen, is, hoewel uitvoerbaar onder toepassing van een of andere projec tiemethode van de beschrijvende meetkunde, ook van weinig prac tische beteekenis te achten. Blijft dus over de vereffening in een plat vlak, dus van het vraagstuk met 2 onbekenden. Bij het vraag stuk van de achterwaartsche insnijding treden echter 3 onbekenden op. Door het toepassen van de grafische vereffening in een plat vlak moet dus eerst de derde, de oriënteeringsonbekende, geëlimi neerd worden. Dit geschiedt door de bekende bewerking der „reduc tie", die derhalve ook bij een grafische vereffening optreedt. Waar het bij het vraagstuk der puntsbepaling gaat om het vin den van hulponbekenden, die tevens reeds coördinaten zijn (of cor recties aan coördinaten), behoeven deze onbekenden dus niet als coördinaten te worden geinterpreteerd en heeft men hier een nau-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 8