93 als volgt: onderaardsche plaats, kelderverdiep, benedenverdiep, tus- schenverdiep, enz. (of combinaties er van). De oppervlakte wordt immer aan de onderaardsche plaats toegeschreven.'' Dit voorschrift geeft geen oplossing van de moeilijkheid, hoe men de gemeenschappelijke deelen moet boeken. Immers zou men dit ook voor eiken eigenaar apart willen doen, dan zou men hier voor afzonderlijke artikelen moeten openen. Ook is het de vraag hoe men handelt met de grondbelasting van die gemeenschappelijke deelen. Het Belgische voorschrift zegt hier omtrent niets, evenmin als art. 395 R.M., dat als volgt luidt: „In dien een huis aan 2 eigenaars behoort, waarvan 1 de verdieping gelijkvloers en de ander de bovenverdieping heeft, dan wordt de verdieping gelijkvloers begroot: a. voor derzelver oppervlakte, b. naar evenredigheid der huurwaarde van deze verdieping, met kor ting van J4- De bovenste verdieping wordt geschat naar even redigheid der huurwaarde, onder korting van 34- doch zonder die voor de oppervlakte." Julliot vermeldt op blz. 195 een antwoord van den Minister van Financiën op een vraag over de grondbelasting van die ge meenschappelijke deelen, waaruit blijkt, dat deze in haar geheel wordt bepaald en naar evenredigheid der aandeelen over de eige naren moet worden omgeslagen. Onze wet op de Grondbelasting heeft geen rekening gehouden met den verdiepingseigendom, maar ik meen, dat art. 1 zich niet verzet tegen een vaststelling van de belastbare opbrengst voor elke verdieping afzonderlijk Immers de tekst luidt: „Op de gebouwde en op de ongebouwde eigendommen wordt, enz.". En zeker is toch een verdieping een gebouwd eigendom. Voor de gemeenschappelijke deelen van het gebouw zou een bepalen van de bel. opbr. als in Frankrijk aanbe veling verdienen. Deze bel. opbr. zou dan in het vak van eiken eigenaar voor zijn aandeel kunnen worden aangeteekend in den legger. Bij het geheele perceel zooals het aan den voet van het leg gerartikel zou voorkomen (zie boven) kan dan het totaal der bel.- opbr. vermeld worden c.q. zooals het thans gebeurt als er meer dan 1 gebouw op het perceel staat. Zoo meen ik dus voor den kadastralen legger en de grondbe lasting geen onoverkomelijke moeilijkheden te zien om onder de bestaande voorschriften de administratie te voeren van gebouwen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1936 | | pagina 91