11 gesimale graden resp. den gevraagden zenithsafstand (501/2°) uurhoek (81° 5u24m). Daar de rechte klimming van Capella 5ul2m geeft zij een minimale beweging in het azimuth om 10u36m en om 23u48m plaatselijken sterretijd. De lijn door het snijpunt met de A t-kromme evenwijdig met de declinatieas getrokken, geeft als snijding met de as, waarop de coëfficiënt van den tijdsinvloed is aangegeven, een waarde 0,565, zoodat een fout van 1 tijdseconde voor 8" in het azimuth overgaat. Aequatorsterren (3 0) hebben hun gunstigste moment van waarneming bij een zenithsafstand van 90° (bij hun opkomen en ondergaan). De uurhoek is dan tevens 90°, doch de tijdsinvloed is, hoewel op dat moment voor deze ster ren minimum, grooter dan voor iedere andere declinatie. Bij waarnemingen op sterren met geringe declinatie is men dus aangewezen op een uitnemende bepaling van den tijd. Voor mijn eigen waarnemingen maakte ik daartoe gebruik van een chrono meter, welwillend voor dit doel beschikbaar gesteld door de Kweek school voor de Zeevaart te Amsterdam. Een stopwatch is onontbeer lijk. Vóór en na de meting wordt met radiotijdseinen de gang van het uurwerk gecontroleerd. In afwijking van hetgeen de Heer Meertens in zijn artikel zegt, moet het gebruik van de iNeaer- landsche radioseinen ontraden worden. In de Mei-aflevering 1936 van Hemel en Dampkring komt op blz. 202 een artikeltje voor over de nauwkeurigheid van deze seinen. In Februari 1.1. is het N.S.F.- sein aan de Leidsche Sterrenwacht 26 maal vergeleken met den Amsterdamschen middelbaren tijd. De grootste waargenomen af wijkingen bedroegen 0,9sec en +1,1 sec. De middelbare fout uit de 26 waarnemingen afgeleid bedraagt 0,5 sec, wat te veel is voor een nauwkeurige oriënteering op hemellichamen met ge ringe declinatie, waaronder ook de zon gerangschikt moet worden. Men gebruike daarom liever de rechtstreeks door sterrewachten uitgezonden seinen van Parijs of Greenwich. De gang van zaken bij de uitvoering van de meting is als volgt. Eerst wordt gericht op het terrestrische punt, waarvoor ik in het stadium van proefnemingen gebruikte een verlicht cijfer van een klokketoren op 500 m afstand. Vervolgens wordt afgelezen. Hierna wordt gericht op de ster, die, met behulp van het vizier, dat men daartoe met een zaklantaarn even dient te verlichten, zeer ge makkelijk in den kijker is te krijgen. Het verdient aanbeveling, om, zooals dit bij den door mij gebruikten Wildtheodoliet met nacht-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 11